De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Stichting Voorzieningenfonds van de KNB zijn niet aansprakelijk te houden voor een schadepost van 1,2 miljoen euro die een groep vastgoedinvesteerders leed als gevolg van sjoemelende notarissen en een failliet notariskantoor. Dit blijkt uit een op 11 januari gepubliceerde uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 december.
Zestien investeerden hadden met hun advocaat Hendrik Jan Bos de zaak tegen de KNB en de stichting aangespannen. Niet eerder werd de KNB voor de rechter aansprakelijk gesteld voor schade veroorzaakt door frauderende notarissen.
De gedupeerden investeerden ruim tien jaar geleden in Duitse vastgoedprojecten en wendden zich voor de notariële afhandeling tot de voorganger van het in 2013 gefailleerde LenB Praktijk in Roosendaal: Haans Beijsens Notarissen. De investeerders stortten bedragen op de derdengeldenrekening van het notariskantoor, maar een fors deel van dit geld raakte zoek. De notarissen bleken de investeringen bovendien deels te hebben doorgestort aan de bijbehorende investeringsmaatschappij zonder dat de hypotheekrechten waren gevestigd.
Twee betrokken notarissen werden om deze kwestie in 2010 uit het ambt ontzet. De rechtbank veroordeelde LenB Praktijk eind 2012 tot betaling van 1,2 miljoen euro schadevergoeding aan de gedupeerden, een beslissing die het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bekrachtigde. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het notariskantoor gaf echter niet thuis, omdat de notarissen werkzaamheden hadden verricht die volgens de polisvoorwaarden ‘niet horen tot de normale uitoefening van het beroep van notaris’. Het kantoor kon de schadevergoeding niet opbrengen en ging in juni 2013 failliet, de groep investeerders met lege handen achterlatend.
Hierop stelden de gedupeerden de KNB en de gelieerde Stichting Voorzieningenfonds – die schade vergoedt van cliënten die door een notaris zijn benadeeld – aansprakelijk voor de geleden schade. Al eind 2014 kondigde advocaat Bos deze procedure aan, maar die is vooralsnog tevergeefs geweest, blijkt nu uit het oordeel van de Rechtbank Den Haag van eind december.
Iedere wettelijke grondslag ontbreekt namelijk om de KNB en de stichting aansprakelijk te stellen voor de door de notarissen veroorzaakte schade, aldus de rechtbank. Zo is de KNB niet tekort geschoten in de uitoefening van haar wettelijke taken, zoals de eisers stelden. Het toezicht op het notariaat lag in de periode dat zij hun geld kwijtraakten immers nog bij de Kamers van Toezicht (tegenwoordig bij het BFT), en niet bij de KNB.
Daarbij valt het de KNB niet te verwijten dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van de notarissen blijkbaar ontoereikend was. Dit is een verantwoordelijkheid van de notaris zelf, en niet iets waarop de KNB toezicht moet houden. ‘Dat betekent concreet, dat als een notaris andersoortige werkzaamheden verricht […] die ‘niet behoren tot de normale uitoefening van het beroep van notaris’, het aan de notaris is om daarvoor een aparte, aanvullende verzekering af te sluiten’, aldus de rechtbank. Ook kan het de KNB niet worden aangerekend dat de verzekeraar ervoor kiest bepaalde werkzaamheden van de notarissen niet te dekken.
Ook verwerpt de rechtbank nog de stelling van de eisers dat de Stichting Voorzieningenfonds op grond van de wet op het notarisambt hun schade had moeten vergoeden. De stichting heeft hier geen wettelijke taak, aldus de rechter. Of de schade nu het gevolg is van fouten door een notaris of niet, ‘het staat de Stichting vrij, gelet op haar discretionaire bevoegdheid, keuzes te maken ten aanzien van de gevallen waarin zij uitkeert’.
Advocaat Hendrik Jan Bos laat desgevraagd weten dat zijn cliënten in hoger beroep gaan. “Het gevolg van dit vonnis is dat mensen die een notaris inschakelen maar moeten hopen dat hij verzekerd is voor de betreffende werkzaamheden die hij uitvoert. De KNB en de rechtbank roepen dat de KNB zich daar niet mee hoeft te bemoeien. Dit betekent grote rechtsonzekerheid voor mensen die een notaris inschakelen. Zo lijkt het een roulettespel. Dat is niet de bedoeling van de wetgever en daarom gaan we tegen dit vonnis in hoger beroep.”