Een advocaat die een stagiaire in loondienst had genomen en beschikte over een borgstelling van de echtgenoot van deze stagiaire voor het geval zij haar omzet niet zou halen, heeft een voorwaardelijke schorsing van een maand gekregen. Volgens de Raad van Discipline had de advocaat zo’n borgstelling op zijn minst moeten voorleggen aan de Raad van Toezicht. Door dit niet te doen heeft hij de Raad van Toezicht misleid, stelt de tuchtrechter.
Op de dag van de ondertekening van de arbeidsovereenkomst, sloot de Amsterdamse advocaat een overeenkomst met de echtgenote van de stagiaire. Aanvankelijk zou zij namelijk als ondernemer-stagiaire 60% van de omzet uitbetaald krijgen en de advocaat 40% ten behoeve van de kantoorkosten. De Raad van Toezicht en de Orde van Advocaten vonden echter dat de jonge advocate maar in loondienst moest treden bij zijn kantoor.
Daarom sprak de advocaat met de echtgenoot af dat die borg zou staan voor het negatieve verschil als haar bruto salaris in de drie jaren van haar stage hoger zou zijn dan 60% van de omzet die zij in die periode zou genereren. Deze overeenkomst had de advocaat niet voorgelegd aan de Raad van Toezicht – hij had er naar eigen zeggen simpelweg niet aan gedacht –, en dat had hij wel moeten doen, zo liet de Raad hem weten. De borgstellingsovereenkomst voldeed namelijk niet aan de eisen van de raad, onder meer omdat de duur van de overeenkomst in het midden bleef, en week inhoudelijk af van de goedgekeurde arbeidsovereenkomst.
Reden voor de Amsterdamse deken om een dekenbezwaar in te dienen, dat de Raad van Discipline vorige week gegrond verklaarde. Er is in dit geval inderdaad sprake van misleiding, aldus de beslissing. ‘Aan de Raad van Toezicht is voorgehouden dat sprake was van een dienstverband, maar uit de feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de raad niets anders worden afgeleid dan dat er weliswaar (formeel) sprake was van een dienstverband, maar materieel niet’ […] Verweerder heeft welbewust buiten het zicht van de raad van toezicht een constructie opgezet waarin hij de financiële risico’s van het in dienst hebben van een advocaat-stagiaire heeft willen afdekken middels een borgstelling’.
De Raad van Discipline tilt er bovendien zwaar aan dat de advocaat zelf ‘de onjuistheid van zijn handelen’ niet heeft ingezien, waardoor een voorwaardelijke schorsing van een maand gerechtvaardigd is.