Een advocaat stuurt een brief met inhoudelijke argumenten naar het gerechtshof, terwijl deze zijn uitspraak al heeft bepaald. De wederpartij laat vooraf expliciet weten hiermee niet in te stemmen. Het komt de advocaat op een berisping te staan.
De advocaat staat een werkgever bij in een conflict over reiskosten. Een werknemer valt voortaan onder een andere cao, waardoor hij naar eigen zeggen veel minder reiskosten ontvangt dan eerder was afgesproken. Volgens de werknemer gaat hij er, zelfs rekening houdend met de door de werkgever geboden compensatie, 130 euro op achteruit.
Onjuiste voorstelling van zaken
De zaak is eerder al behandeld door de kantonrechter van de rechtbank in Assen. Nadat de werkgever tegen diens uitspraak hoger beroep heeft ingesteld, vindt er op 14 september 2022 een zitting plaats bij het gerechtshof Arnhem. Het gerechtshof bepaalt ter zitting arrest.
De stelligheid waarmee de werknemer tijdens de zitting volhoudt er 130 euro op achteruit te gaan, valt verkeerd bij de werkgever en diens advocaat. Zij nemen de cijfers nog eens door en komen tot de conclusie dat de werknemer tijdens de zitting een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Het maandelijkse inkomen zou op zijn minst gelijk zijn gebleven.
Brief aan gerechtshof
Op 27 september stuurt de advocaat een mail naar de raadsman van de tegenpartij. Hij schrijft voornemens te zijn het gerechtshof te laten weten dat de ingebrachte stellingen feitelijk onjuist zijn. Hij verzoekt de wederpartij te bevestigen dat deze daar geen bezwaar tegen heeft.
Dat heeft de wederpartij echter wel degelijk: “Ik maak er bezwaar tegen dat u het hof nader informeert, nu door het hof arrest is bepaald. U en uw cliënte hebben meer dan voldoende tijd gehad om te reageren op de stellingen die mijn cliënt op het betreffende punt reeds in eerste aanleg heeft ingenomen. U heeft uw beurt voorbij laten gaan. Ik ga er van uit dat u er van afziet om het Hof te informeren, gelet op artikel 21 lid 3 van de Gedragsregels.“
Gedragsregel 21 lid 3
Gedragsregel 21 lid 3 bepaalt dat het een advocaat niet geoorloofd is om zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden nadat de uitspraak is bepaald. Hiermee wordt voorkomen dat een partij nog een poging doet om de rechter te beïnvloeden als de uitwisseling van de wederzijdse standpunten is afgerond.
De advocaat stuurt toch een brief naar het gerechtshof, zonder daarin te vermelden dat de wederpartij daarmee niet heeft ingestemd. De wederpartij verwijt hem napleiten en noemt dit een onaanvaardbare poging on de raadsheren te beïnvloeden.
De advocaat laat het gerechtshof daarop alsnog weten dat de wederpartij niet instemt met zijn brief. Desondanks blijft hij bij zijn standpunt dat het verzenden van de brief in beginsel terecht was, omdat de tegenpartij tijdens de zitting onjuiste informatie heeft verstrekt. Van napleiten is daarom volgens hem geen sprake.
De advocaat van de werknemer dient op 18 oktober 2022 een klacht in de bij de deken.
Raad van Discipline
De Raad van Discipline verwerpt het verweer van de advocaat. Beide partijen hadden op het moment van de mondelinge behandeling de beschikking over alle stukken. De stelling dat de werknemer er 130 euro per maand op achteruit zou gaan, was zijn interpretatie van die stukken. Als verweerder en zijn cliënt het niet eens waren met die interpretatie, dan hadden ze op de zitting moeten aanvoeren waarom het gerechtshof die niet zou moeten volgen. Daar moet het debat worden gevoerd en niet achteraf, zo stelt de raad.
De omstandigheid dat verweerder zich kennelijk pas na de zitting realiseerde dat deze stelling van de wederpartij (in zijn ogen) onjuist was, is volgens de raad geenszins een rechtvaardiging om vervolgens in strijd met gedragsregel 21 lid 3 het hof te benaderen. De raad hekelt het feit dat de advocaat blijft volhouden dat hij de gedragsregel terecht heeft geschonden. Hieruit blijkt dat verweerder het belang van deze door hem geschonden bepaling niet inziet.
Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is.
Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden | 5 maart 2024 | ECLI:NL:TADRARL:2024:40