De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie over de vrije advocaatkeuze voor klanten van rechtsbijstandverzekeraars. Concreet wil de hoogste rechter weten of rechtsbijstandverzekeraars mogen bedingen dat de kosten van rechtsbijstand van een vrij gekozen advocaat alleen onder de dekking vallen als de verzekeraar van mening is dat de zaak moet worden uitbesteed aan een externe rechtshulpverlener.
In augustus 2011 bepaalde het hof Amsterdam dat bij een rechtsbijstandsverzekering in natura – dus geen kosten-verzekering – het recht op vrije advocaatkeuze pas ontstaat nadat de verzekeraar twee stappen heeft gezet: het besluit om te gaan procederen én het besluit de zaak niet door een rechtsbijstandverlener van de rechtsbijstandverzekeraar te laten behandelen, maar door een externe rechtshulpverlener.
De Hoge Raad stelt enerzijds dat er het nodige af te dingen is op dit ook door de rechtsbijstandverzekeraars gehuldigde standpunt. “Tegen het standpunt van DAS (partij in de zaak, red.) pleit in de eerste plaats dat de considerans van de Richtlijn zonder enige beperking centraal stelt het belang voor de verzekerde om zelf ‘zijn advocaat of andere persoon met de kwalificaties die door het nationale recht worden toegestaan’ te kiezen ‘in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures’. Aldus lijkt deze considerans mee te brengen dat de Richtlijn het recht op keuze van een rechtsbijstandverlener reeds doet ontstaan indien is voldaan aan de voorwaarde dat een zodanige procedure moet worden gevoerd.”
Anderzijds toont de Hoge Raad zich gevoelig voor het argument van de rechtsbijstandverzekeraars dat een andere uitleg van de richtlijn (97/344/EEG) tot aanzienlijke premiestijgingen van rechtsbijstandverzekeringen kunnen leiden. “Indien art. 4 lid 1 van de Richtlijn bij naturapolissen ook voor die procedures een redelijke, vrije keuze van externe rechtshulpverleners moet waarborgen, ligt een premiestijging voor de hand, wellicht zelfs van forse omvang. In zoverre is derhalve sprake van een kwestie van evident maatschappelijk belang, die ook in dit kort geding het stellen van vragen aan het Hof van Justitie rechtvaardigt,” aldus de Hoge Raad.