Ruim een jaar doet een advocaat erover om een toevoeging voor een overgenomen strafzaak aan te vragen, en nog eens drie jaar om een en ander te verrekenen met zijn voorgangster. De Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden vindt dit wel zo ‘oncollegiaal’ dat de advocaat vier weken wordt geschorst.
De advocaat neemt in mei 2013 een strafzaak over van een collega-advocate. Een half jaar later vraagt ze meermaals per e-mail hoe het nu met de zaak is afgelopen, maar ze krijgt hierop steeds geen antwoord. Nadat ze uiteindelijk via het Gerechtshof Den Bosch verneemt dat de zaak is afgedaan, stuurt ze de advocaat een verrekeningsvoorstel in verband met een afgegeven toevoeging in de zaak. Ook hierop volgt maandenlang geen enkele respons van de advocaat.
Pas als de advocate zich tot de deken wendt met een klacht – en verweerder een telefoontje van de deken krijgt –, komt hij in actie. Nadat hij in mei 2015 de toevoeging aanvraagt, komt het in november 2016 tot een eerste voorstel tot verrekening van zijn kant. De advocate wil echter nog enkele aanvullende financiële stukken en de nog ontbrekende urenspecificatie zien om het voorstel te kunnen beoordelen. Opnieuw moet ze tot het uiterste gaan om deze gevraagde informatie in handen te krijgen. Dit gebeurt pas in februari 2018, en er is nog een tegenvoorstel nodig voordat de verrekening uiteindelijk aan haar wordt betaald, bijna vier jaar na afronding van de zaak.
Het verweer van de advocaat voor de Raad van Discipline is ietwat schrijnend te noemen, zo blijkt uit de 15 mei gepubliceerde beslissing van half april. Eigenlijk deed hij al jaren geen strafzaken meer, laat staan toevoegingszaken. Hoe dat hele systeem momenteel werkt, weet hij niet. ‘Er is sprake geweest van miscommunicatie.’
De tuchtrechter concludeert dat de advocaat in de eerste plaats ‘veel te lang heeft gewacht’ met het afhandelen van de toevoeging zelf. Hij had direct na de afhandeling van de strafzaak in maart 2014 actie moeten ondernemen om de afwikkeling van de toevoegingsgelden te regelen. Maandenlang zegde hij toe te zullen declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand, maar dit deed hij uiteindelijk steeds niet. ‘Oncollegiaal en onbehoorlijk,’ aldus de uitspraak van de Raad van Discipline. ‘Klaagster had immers belang bij de indiening van de toevoeging omdat zij recht had op een deel van de vergoeding.’
Een onvoorwaardelijke schorsing van vier weken is hier op zijn plaats, vindt de raad, omdat ‘verweerder in het geheel niet inziet dat zijn handelwijze in hoge mate onjuist en oncollegiaal is, […] waardoor klaagster bijna vier jaar op haar geld heeft moeten wachten.