Minister voor Rechtsbescherming Franc Weerwind (D66) deelt de zorgen van enkele Kamerleden over hoe de huidige rollen van de lokale dekens de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken. In navolging van zijn voorganger Sander Dekker pleit hij voor één centrale toezichthouder op advocaten.
Dit schrijft de minister in zijn beantwoording van Kamervragen gesteld door Michiel van Nispen (SP) en Pieter Omzigt. De Kamerleden waren in de pen geklommen nadat het College van Toezicht voor de advocatuur het Haagse dekenonderzoek naar de advocatenpraktijk van Pels Rijcken – in het kader van de miljoenenfraude bij het kantoor – had gekraakt. Dit onderzoek was volgens het college onvoldoende onafhankelijk en bovendien onvolledig.
In hun vragen twijfelen Van Nispen en Omtzigt openlijk aan het ‘zelfreinigend vermogen binnen de advocatuur om effectief en onafhankelijk toezicht te houden als iemand met flinke banden met het te onderzoeken kantoor, zelf het onderzoek mag leiden’. Zij doelen hiermee op de voormalige Haagse deken Van Rijn, die het onderzoek naar Pels Rijcken leidde, maar zelf in een verder verleden partner was bij het kantoor. Dat levert op zijn minst de schijn van belangenverstrengeling op, vinden de politici.
Uiteenlopende rollen
In zijn beantwoording bevestigt Weerwind deze zorg te delen, en wel vanwege de uiteenlopende rollen die de lokale dekens kunnen spelen. ‘De deken is advocaat, en vervult daarnaast onder meer de rol bestuurder van de lokale orde, komt met zijn raad op voor de rechten en belangen van de advocaten in het eigen arrondissement en is ook, samen met de raad, verantwoordelijk voor de toetreding tot de advocatuur en stage-aangelegenheden,’ schrijft de minister. ‘De deken geeft daarnaast voorlichting over de praktijkuitoefening, bemiddelt bij geschillen tussen advocaten, behandelt klachten over advocaten en fungeert regelmatig als vertrouwenspersoon voor advocaten.’
Daarnaast constateert Weerwind dat de lokale deken sinds 2015 de enige bevoegde toezichthouder is in het eigen arrondissement. ‘Met de komst van een landelijke toezichthouder, waarin volgens het evaluatierapport uit 2020 de dekens deel van zouden gaan uitmaken, is de vraag gerechtvaardigd hoe die verschillende rollen zich tot elkaar verhouden,’ aldus Weerwind. ‘Deze vraag is onderwerp van gesprek met de NOvA.’
Vernieuwing toezicht
Weerwind herhaalt verder het uitgangspunt voor vernieuwing van het toezicht op de advocatuur zoals zijn voorganger Sander Dekker eind oktober 2021 al schetste. Het fraudeschandaal bij Pels Rijcken én de recente arrestatie van de advocaat en neef van Ridouan Taghi liggen hieraan ten grondslag.
Het meest waarschijnlijke scenario is de oprichting van één landelijke toezichthouder voor alle advocaten. ‘De consequentie daarvan is dat de elf lokale dekens niet meer eindverantwoordelijk zullen zijn voor het toezicht in het eigen arrondissement, maar ook dat de ondersteuning van het toezicht niet meer lokaal zal plaatsvinden,’ schrijft Weerwind.
Volgens de minister zijn er momenteel gesprekken gaande met de NOvA over de vraag ‘of het niet verstandiger is om het toezicht wat verder weg van de deken te organiseren’. Het College van Toezicht liet in de evaluatie van het Pels Rijcken-onderzoek al doorschemeren hier voorstander van te zijn. Weerwind verwacht de Tweede Kamer nog dit voorjaar te informeren over de uitkomsten van deze gesprekken.
Verzet bij dekens
Het plan voor een centraal ingericht toezicht op advocaten waarbij de lokale dekens tweede viool spelen, kan – niet verwonderlijk – op verzet van de dekens rekenen. Het Advocatenblad tekende vorige week meerdere reacties van hen op. Zo stelt de Gelderse deken Maaike Bomers dat lokaal maatwerk essentieel is. “Dekens ontvangen lokaal veel meer signalen over advocaten dan een centrale toezichthouder kan ontvangen, onder meer van cliënten en andere advocaten, maar ook van regionaal werkende ketenpartners, waaronder de rechtbank en het Openbaar Ministerie.”
De Amsterdamse deken Evert-Jan Henrichs sluit zich aan bij de woorden van Bomers: “Het contact met de rechtbank, het Openbaar Ministerie en de Raad voor Rechtsbijstand is er vooral lokáál en levert goed en adequaat toezicht op. Op landelijk niveau is dat niet in deze mate mogelijk.”