Loyens & Loeff hangt een claim boven het hoofd van bijna 50 miljoen euro wegens mogelijke fouten in fiscale advisering. Dat blijkt uit een vonnis van de rechtbank Rotterdam (link onder het artikel), waarin wordt ingegaan op de eventuele aansprakelijkheid van de betrokken advocaten en hun werkgever.
Eiser in de zaak, oprichter Gerrit de Bruijne van het bedrijf Farm Frites – dit bedrijf is ook bekend als sponsor van een wielerploeg – verhuist in de jaren negentig van de vorige eeuw met zijn vrouw om fiscale redenen naar Curaçao. Zij willen er op die manier onder meer voor zorgen dat de financiële belangen van de kinderen in de onderneming veilig worden gesteld, ook mede gelet op veel lagere successierechten op het eiland.
Ze wonen er ongeveer twee jaar, maar krijgen bij terugkomst de Belastingdienst op hun dak. Of ze even willen betalen. Volgens de Belastingdienst is de “duurzame band” van eiser met Nederland blijven bestaan, onder meer omdat De Bruijne algemeen directeur is gebleven van Farm Frites, hij in zijn buitenlandse periode regelmatig in Nederland was en ook “tandarts en huisarts in Nederland heeft aangehouden”.
Eiser – en ook zijn kinderen – stelt daarop Loeff aansprakelijk wegens wanprestatie. Over de claim zelf, met een totale waarde van circa 50 miljoen euro, geeft de rechtbank nu geen oordeel. Er komt slechts een beperkt aantal aspecten van de zaak aan de orde, namelijk of de zaak verjaard zou zijn, of de eisers hebben voldaan aan de klachtplicht en of er sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid van de verschillende gedaagden, te weten de advocaten in kwestie, Loyens & Loeff en rechtsvoorganger Loeff Claeys Verbeke. “De gedachte achter deze afspraak [gemaakt ter comparitie, red.] is dat partijen wellicht, als de oordelen op deze punten bekend zijn, in staat zullen zijn de zaak onderling te regelen dan wel afspraken te maken over het vervolg,” aldus de rechtbank.
Beroepsaansprakelijkheid
Volgens de eisers zijn de gedaagden (Loeff Claeys Verbeke, Loyens & Loeff, de Stichting Vereffening Loeff Claeys Verbeke en de twee advocaten in kwestie) allen hoofdelijk aansprakelijk. Loeff bestrijdt dat.
De rechtbank is van oordeel dat, uiteraard enkel en alleen voor zover de claim uiteindelijk toegewezen zou worden, Loyens & Loeff (en rechtsvoorganger Loeff Claeys Verbeke) inderdaad aansprakelijk zijn. Voor Loeff Claeys Verbeke geldt dat dat kantoor op 1 januari 2000 ophield te bestaan, en dat voor eventuele fouten gemaakt vóór die datum de Stichting Vereffening Loeff Claeys Verbeke dus in beeld komt.
Ten aanzien van de advocaten maakt de rechtbank een onderscheid. De eerste advocaat was maat bij Loeff Claeys Verbeke en is zelf de overeenkomst aangegaan met eiser. Hij is daarom zelf hoofdelijk aansprakelijk, waarbij voor de hand ligt dat de claim “(in eerste instantie) de vorm aanneemt van een aanspraak op de gesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering,” aldus de rechtbank.
Ten aanzien van de tweede advocaat – geen maat – overweegt de rechtbank dat de vordering is gebaseerd op wanprestatie. Daarvoor kan slechts de contractuele wederpartij worden aangesproken. Dat is de tweede advocaat niet, en dus is hij niet hoofdelijk aansprakelijk.
Scherp aan de wind
Hoewel de rechtbank geen oordeel geeft over de financiële claim van de eisers, wordt er in algemene zin nog wel wat opgemerkt over fiscale advisering. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van verjaring haalt de rechtbank met kennelijke instemming een opmerking aan die tijdens de comparitie is gebezigd: bij fiscale advisering is sprake van “scherp aan de wind zeilen”, “waarbij het gaat om innovatieve constructies in het kader van nieuwe regelgeving waarvan de reikwijdte en betekenis nog niet zijn uitgekristalliseerd terwijl de betrokken bedragen hoog zijn”.
Dat eisers het eerste oordeel van de belastingadviseur niet als beslissend zagen, komt mede door het vertrouwen dat de advocaten “ten toon spreidden in de juistheid van hun advisering”. “De belastingadviseur zal immers, vanuit zijn verantwoordelijkheid, geneigd zijn bij twijfel de nieuwe regels zo te interpreteren dat er zoveel mogelijk belasting wordt geheven. Met de belastingaanslag werd het concrete risico (en de omvang daarvan) duidelijk, met andere woorden de mogelijkheid van schade bleek toen,” aldus de rechtbank.