De afgelopen dagen is er op social media veel te doen geweest over de kantonrechter te Nijmegen die voor zijn vonnis ChatGPT raadpleegde. In zijn blog plaatst cassatieadvocaat Marc Janssen daar kanttekeningen bij.
In deze zaak (7 juni 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:3636) gaat het om een geschil tussen twee buren over het rendementsverlies van de zonnepanelen van de ene buurman door een dakopbouw van de andere buurman. Voor zover relevant, ging het om de vraag wat de gemiddelde levensduur van de zonnepanelen is, dit in verband met de te vergoeden schade.
Lees ook: Rechter citeert ChatGPT in uitspraak
De kantonrechter is van oordeel dat hij de hoogte van de schade niet kan vaststellen aan de hand van de gegevens zoals die door de eigenaar van de zonnepalen in het geding zijn gebracht (r.o. 5.6). Daarom schat de kantonrechter mede met behulp van ChatGPT de gemiddelde levensduur van de zonnepanelen op 25 à 30 jaar, waarna hij het rendementsverlies berekent, wederom met gebruik van ChatGPT (r.o. 5.7).
Schadeberekening ex art. 6:97 BW
Ingevolge dit artikel begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, kan zij door de rechter worden geschat.
In het kader van art. 612 Rv is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat indien de rechter een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, hij in beginsel de schade, voor zover dit mogelijk is, zelf dient te begroten, òòk als slechts schadevergoeding op te maken bij staat is gevorderd. Er dient dan wel voldoende te zijn gesteld en vast te staan om te kunnen veroordelen tot een bepaald bedrag.
De Hoge Raad voegt daaraan toe, dat het partijdebat deze aanpak wel moet toelaten èn de rechter het beginsel van hoor en wederhoor in acht dient te nemen. Onmiddellijke begroting is dus de hoofdregel, mits dat mogelijk is en onder processuele voorwaarden (T.F.E. Tjong Tjin Tai, De schadestaatprocedure (BPP nr. 14) 2024/4.5).
Hoor en wederhoor
In dit verband is dus relevant het beginsel van hoor en wederhoor, zoals dat onder meer volgt uit art. 19 lid 1 Rv. Uit de tweede volzin van die bepaling volgt dat de rechter zijn oordeel, ten nadele van één der partijen, niet mag baseren op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten (zie uitvoerig daarover SDU Commentaar Burgerlijk Procesrecht onder redactie van M.H. de Boer, A. Hammerstein, R.M. Hermans en D. Visser, editie 2021, pag. 45 tot en met pag. 60).
Verhelderend zijn in dit verband de volgende opmerkingen van Tjon Tjin Tai (a.w. nr. 432 jo nr. 438): “Een informatietekort kan niet alleen het gevolg zijn van nalatigheid van partijen, maar ook voortkomen uit begrijpelijke terughoudendheid, teneinde de rechter niet te overvoeren met voorlopig irrelevante stellingen. Als uitsluitend is verzocht om verwijzing naar de schadestaatprocedure zal de rechter daarom meestal niet mogen begroten maar zal hij, ter vermijding van een verrassingsbeslissing, eerst partijen in de gelegenheid moeten stellen zich uit te laten over de schadefactoren en omvang van de schade. Dit komt erop neer dat hij, in het schema van nr. 432 eerst vraagt om nadere gegevens ex art. 22 Rv, alvorens hij schat op basis van de aan hem beschikbare gegevens. Omgekeerd geldt dit ook voor gedaagde, die voldoende gelegenheid moet hebben om te reageren op een schadebegroting.”
‘Een rechter kan dus niet zomaar informatie via Google en websites van betrokkenen achterhalen en deze informatie vervolgens daadwerkelijk benutten om de zaak af te doen, zonder de partijen daarin vooraf te kennen’
Asser Procesrecht/Giesen 1 2015/315
Spelregels
J.C. Heuving (Internet en de (minder) lijdelijke rechter, TvPP 2012/1) heeft op heldere wijze de ‘spelregels’ uiteengezet die de rechter in acht moet nemen, indien hij gebruik wil maken van informatie van internet. Hij bespreekt ook het in deze relevante art. 24 Rv (“de rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan de vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit”.
Zie over dit artikel SDU Commentaar Burgerlijk Procesrecht, a.w., pag. 88 tot en met 94) en art. 149 Rv. (art. 149 Rv bepaalt dat de rechter alleen die feiten of rechten bij zijn beslissing mag betrekken die ofwel door partijen zijn gesteld ofwel in het geding aan hem op andere (door de wet toegestane) wijze te kennis zijn gekomen. Feiten van algemene bekendheid en algemene ervaringsregels behoeven geen bewijs. Zie ter zake SDU Commentaar Burgerlijk Procesrecht, a.w., pag. 462 – pag. 467).
De googelende rechter
Ook relevant is een uitspraak van de Hoge Raad (Strafkamer) d.d. 10 juli 2018 (NJ 2018/344), waarin de Hoge Raad besliste dat het hof onder verwijzing naar Google Maps mocht oordelen dat het van algemene bekendheid, zoals bedoeld in art. 339 lid 2 Sv, is dat de woning van de getuige recht tegenover het schuifhek was gelegen. Daarbij werd door de Hoge Raad in aanmerking genomen, dat het hof heeft kunnen aannemen dat het – voor eenieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen – zonder meer duidelijk was dat het hier gaat om een algemene bekend gegeven met betrekking tot de plaatselijke gesteldheid op of aan de openbare weg, dat (ook) uit de algemene toegankelijke bron (Google Maps) zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis te achterhalen valt, zodat dit gegeven niet bij het onderzoek ter terechtzitting ter sprake gebracht behoefde te worden (zie daarover de noot van J.M. Reijntjes in NJ 2018/344).
In het kader van het civiele procesrecht vat I. Giesen (Asser Procesrecht/Giesen 1 2015/315) een en ander als volgt samen: “Het recht op tegenspraak betekent tevens dat de rechter zich niet ertoe mag laten verleiden om, hoewel dat via internet makkelijk zou kunnen, zelfstandig feiten boven tafel te halen en gebruiken zonder partijen daarover te laten debatteren. Een rechter kan dus niet zomaar informatie via Google en websites van betrokkenen achterhalen en deze informatie vervolgens daadwerkelijk benutten om de zaak af te doen, zonder de partijen daarin vooraf te kennen. De rechtspraak van het EHRM zit ook op deze koers. Zelfstandig bewijs vergaren is mogelijk, maar dat moet dan wel gedeeld worden met partijen.”
Dit is uiteraard niet anders indien het gaat om schadebegroting ex art. 6:97 BW. Dat volgt onder meer ook uit Hoge Raad 25 januari 2019, NJ 2019/58 (ECLI:NL:HR:2019:96). Ik citeer r.o. 3.5.2 uit de uitspraak van de Hoge Raad: “De klacht is terecht voorgesteld. Het hof heeft zijn begroting van de te vergoeden schade doen steunen op feitelijke gegevens die het niet aan het procesdossier heeft ontleend, maar uit eigen beweging op internet heeft gevonden. Door die gegevens aan zijn beslissing ten grondslag te leggen zonder partijen de gelegenheid te geven van die gegevens kennis te nemen en daarop desgewenst te reageren, heeft het hof gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor (zie onder meer HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1654).”
Conclusie
Afgezien van verdere kritiek die men op de aanpak van de Nijmeegse Kantonrechter kan hebben, is het in ieder geval mijns inziens zo dat in verband met de hiervoor besproken burgerlijk procesrechtelijke beginselen de aanpak van de Kantonrechter in casu de toets der kritiek niet kan doorstaan.
Auteur Marc Janssen is cassatieadvocaat bij Banning Advocaten ten Den Bosch en redacteur van Jurisprudentie in Nederland (JIN)