Een rechtbankpresident die een melding doet aan de deken van de Orde van Advocaten over een gedraging van een advocaat, hoeft de advocaat voorafgaand aan die melding niet te horen. Dat heeft de Hoge Raad op 30 november beslist. Voor het gerechtsbestuur dat vervolgens beslist op een klacht over die president ligt dat anders: dan moet de klager in het kader van de Algemene Wet Bestuursrecht worden gehoord.
Steen des aanstoots voor de president was een verzoekschrift van de advocaat in het kader van een huisuitzetting. De brief was niet ondertekend en er was geen begeleidend schrijven dat het verzoek namens cliënt was ingediend. Ook werd in het verzoekschrift gesteld dat er sprake was van een ondersteunend verzoek van de Gemeentelijke Kredietbank Rotterdam (KBR). KBR weet echter van niets.
De president van de rechtbank meldt het incident bij de deken. Volgens de advocaat schendt de president daarmee de geheimhoudingsplicht van artikel 13 van de wet op de Rechterlijke Organisatie.
De Hoge Raad is het daar niet mee eens. ‘Bij uitstek de rechter zal in de uitoefening van zijn functie gedragingen van advocaten opmerken die voor het door de deken uit te oefenen toezicht van wezenlijk belang kunnen zijn en waarvan de deken niet op andere wijze kan kennis nemen dan doordat de rechter hem daarop opmerkzaam maakt. In de regel zal het verkrijgen van dergelijke signalen alleen nuttig en zinvol voor de deken zijn, indien daarbij voldoende concrete gegevens worden verstrekt om het signaal naar behoren te kunnen behandelen. Daartoe kan het noodzakelijk zijn dat dergelijke signalen gegevens bevatten die in beginsel vallen onder de in art. 13 RO bedoelde plicht tot geheimhouding,’ aldus de Hoge Raad.
Voorafgaand aan de melding hoeft de rechtbank de advocaat niet te horen. Dat is anders als sprake is van bijzondere omstandigheden, maar daarvan is volgens de Hoge Raad niet gebleken.
De advocaat krijgt wel gelijk met zijn klacht dat het gerechtsbestuur hem had moeten horen nadat hij een klacht over de handelwijze van de president had ingediend. In het kader van de Algemene Wet Bestuursrecht – via de Wet RO van overeenkomstige toepassing op de behandeling van klachten door het bestuur – had dat wel moeten gebeuren.