Na een loopbaan als (straf)advocaat waarbij Britta Böhler onder anderen Volkert van der Graaf, leden van de Hofstadgroep en Ayaan Hirsi Ali bijstond, is de geboren Duitse sinds 2012 bijzonder hoogleraar advocatuur aan de UvA. In haar colleges heeft ze onder meer diepgaande aandacht voor haar specialisatie beroepsethiek. “Dit fundament van de advocatuur dreigt steeds vaker te worden vergeten.’
Door Joris Rietbroek
Böhler is weliswaar nog als adviseur verbonden aan het Amsterdamse kantoor Prakken d’Oliveira Human Rights Lawyers, maar zaken doet zij op het moment niet. Een deel van de tijd gaat immers op aan het bijzonder hoogleraarschap, in theorie een aanstelling voor twee dagen per week, maar in de praktijk zitten er meer uren in.
De beroepsethiek van de advocaat – of andere togadragers, voor de volledigheid – vormt het onderwerp van een van haar collegereeksen aan de UvA, afgelopen jaar met een nadruk op de kernwaarde integriteit. Iets dat onderwezen moet blijven worden, want door de steeds verder gaande juridische specialisaties binnen de (kleine) advocatuur, dreigt die beroepsethiek een ondergeschoven kindje te worden. “Daarom blijft het zo belangrijk om studenten het fundament van de advocatuur en de bijbehorende kernwaarden aan te leren,” is haar stellige overtuiging.
Specialisatie ten koste van bewustzijn
Natuurlijk, zeker in deze tijd is specialisatie voor een klein advocatenkantoor bittere noodzaak. Het aantal breed inzetbare ‘dorpsadvocaten’, die bijvoorbeeld zowel scheidingen als geschillen met de woningcorporatie aanpakken, neemt langzaam af. “De complexiteit van wetgeving is de afgelopen 25 jaar alleen maar toegenomen, dus specialisatie is nodig om je als advocaat te kunnen profileren,” schetst Böhler. “Het risico dat ik hierin zie is dat een advocaat als het ware eenkennig wordt: de focus ligt strikt op het rechtsgebied. Het fundament dat ons advocaten allemaal bindt, wordt vergeten: de beroepsethiek. Het leren over de rol en functie van de advocaat in de maatschappij komt niet altijd meer aan bod. Alles is gericht op het verkrijgen van specialistische kennis.”
Dankzij een high profile tuchtzaak zoals die rond Bram Moszkowicz en de recente discussie tussen regering en advocatenorde over het toezicht op de advocatuur, is de beroepsethiek van de advocaat weer meer onder de aandacht gekomen, zegt Böhler. “Maar ik weet uit ervaring: als het werk goed gaat en je hebt een druk bestaan, dan komt de persoonlijke reflectie op wat je zoal doet in het gedrang. Nadenken over beroepsethische vragen vereist immers even rust.”
Ontwikkelingen en beroepsethiek
Daarom is het wat Böhler betreft een goede zaak dat er meer aandacht is voor de beroepsethische aspecten van het vak in de vernieuwde advocatenopleiding. Zij is medeverantwoordelijk voor de inhoud hiervan. “Toen ik in 1992 advocaat werd, hoorde je één ochtendje iets over gedragsregels. Dat is natuurlijk niet genoeg,” blikt zij terug. “We proberen nu om nog meer bewustzijn over de beroepsethiek te kweken bij juristen. Het gaat dan niet zo zeer concreet om wat wel of niet mag, maar dat zij überhaupt stilstaan bij bepaalde vragen en beseffen dat er in het werk voortdurend beroepsethische kwesties spelen. Stel dat een cliënt belt om je uit te nodigen voor een verjaardagsfeestje: zelfs daar zit een beroepsethisch aspect aan. Niet dat het niet mag, maar je moet wel beséffen dat het iets is om over na te denken. Past zo’n bezoekje bij je onafhankelijke positie? Is het verstandig? Die afweging moet je zelf maken. Zoals je dagelijks met zaken bezig bent, moet zo’n zeker bewustzijn in je systeem belanden.”
Böhler ziet meer recente ontwikkelingen die de beroepsethiek kunnen raken, zoals de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand. “Vooral toevoegingsadvocaten kunnen hierdoor onder druk komen te staan en gaan misschien zaken doen die zij eigenlijk niet willen aanpakken. Of ze nemen bepaalde twijfelachtige stappen om een zaak of cliënt vooral te behouden. Dat is echt een issue.” Factoren die evenzeer een rol spelen: de doorbreking van het procesmonopolie van advocaten – ook in-house advocaten cq. bedrijfsjuristen mogen onder bepaalde omstandigheden procederen –, een mogelijk grotere rol voor mediation in de rechtspraak en de recente vraag of een advocaat überhaupt wel rechten gestudeerd moet hebben. “Ik denk dat dit decennium duidelijk zal worden wat de functie van de advocaat in de 21ste eeuw wordt. Het zijn spannende tijden.”
De bredere basis
Vijf bestuursvoorzitters van grote advocatenkantoren pleitten er onlangs in een opinieartikel voor om ook studenten zonder rechtenbachelor tot de advocatenopleiding toe te laten. Ook hierin ziet Böhler een risico: “Ik denk dat dit in Nederland niet werkt, ook al stellen grote kantoren dat zij hun advocaatstagiairs toch nog alles moeten leren. Maar juist bij die grote kantoren kan maar een bepaald percentage van de stagiairs doorstromen. De kans is aanwezig dat een jonge advocaat er na drie jaar weer wegmoet, of dat het in eerste instantie zo enthousiast gekozen rechtsgebied toch niet bevalt. In dat geval is het nuttig als je kunt terugvallen op een bredere juridische basis, niet enkel op die rechtenmaster van een jaar. Die bredere basis ontbreekt als je bijvoorbeeld geschiedenis hebt gestudeerd.”
Zo koos Böhler zelf tijdens haar studie in Duitsland aanvankelijk voor een richting Europees recht, totdat zij in aanraking kwam met het strafrecht, wat de eye opener bleek. “Ik durf te wedden dat tweederde van de advocaten uiteindelijk iets anders is gaan doen dan het rechtsgebied dat als eerste voor ogen stond. Dat geeft niets, als advocaat ben je de eerste jaren volop bezig jezelf uit te vinden.”
Of de hoogleraar de advocatuur wel eens mist, blijkt nog een verrassend lastige vraag. “Als ik ‘nee’ zeg, en dat is wel waar, lijkt het meteen alsof ik genoeg had van de advocatuur. Maar dat is niet zo: ik heb het ingeruild voor iets waaruit ik net zoveel voldoening haal, terwijl ik met veel genoegen terugkijk op de mooie zaken die ik heb mogen doen. Maar het hoeft geen definitief afscheid te zijn: ik ben nog altijd ingeschreven als advocaat en een termijn als hoogleraar duurt in principe vijf jaar. Als ik op een dag terug zou willen, dan kan dat.”