“Ik zou nooit een homoseksueel aannemen op mijn advocatenkantoor,” aldus een Italiaanse advocaat in een radio-interview uit 2013. In de rechtszaak die een belangengroep voor LHBT-advocaten hierover aanspande, vocht de advocaat door tot het Hof van Justitie van de EU. Tevergeefs, naar nu blijkt.
Het leek advocaat Carlo Taormina wel geestig om in het radioprogramma van een Italiaanse shockjock te zeggen dat homoseksuelen abnormaal zijn en zowel geestelijke als lichamelijke afwijkingen hebben. Om hieraan toe te voegen dat hij ze nooit op zijn advocatenkantoor zou laten werken.
De belangengroep ‘Associazione Avvocatura per i diritti LGBTI Rete Lanford’ spande met succes een rechtspraak aan wegens discriminatie. In 2014 veroordeelde de rechtbank in Bergamo de toen al 74-jarige advocaat tot betaling van 10.000 euro schadevergoeding aan de belangengroep. Ook werd het vonnis gedeeltelijk gepubliceerd in een landelijke krant.
Taormina ging meermaals in beroep tegen de beslissing, tot aan het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg aan toe. Volgens hem was de advocatuurlijke belangenvereniging niet procesbevoegd, omdat hij enkel zijn persoonlijke mening over het beroep van advocaat zou hebben geuit als burger, en niet als werkgever op een advocatenkantoor. Zijn uitspraken vielen bovendien buiten iedere professionele context: op het moment van het interview was zijn kantoor niet aan het werven.
Het Hof van Justitie verwijst zulke argumenten in een uitspraak van eind april naar de prullenmand en bevestigt de Italiaanse uitspraak in cassatie. De vrijheid van meningsuiting van de advocaat c.q. werkgever legt het hier af tegen anti-discriminatiebescherming, wat tevens betekent dat de belangengroep ontvankelijk is zonder dat er een specifiek slachtoffer aan te wijzen is.
Volgens het hof vallen de uitspraken binnen de reikwijdte van de Europese richtlijn 2000/78, die gaat over gelijke behandeling in arbeid en beroep. Volgens het hof ziet de richtlijn ook op ‘verklaringen van een persoon tijdens een audiovisuele uitzending dat hij in zijn onderneming nooit personen met een bepaalde seksuele geaardheid zou aanwerven of zou laten werken, hoewel er op dat moment geen aanwervingsprocedure liep of was voorzien, op voorwaarde dat het verband tussen die verklaringen en de in die onderneming geldende voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of tot een beroep niet hypothetisch is.’
Daarbij moet de richtlijn volgens het hof ‘zo worden uitgelegd dat ze zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke een vereniging van advocaten die als statutair doel heeft personen met een bepaalde seksuele geaardheid in rechte te verdedigen en de cultuur en eerbiediging van de rechten van deze groep personen te bevorderen, wegens dit doel en los van haar eventuele winstoogmerk automatisch bevoegd is om een gerechtelijke procedure in te stellen om de uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen te doen naleven en in voorkomend geval schadevergoeding te verkrijgen, wanneer zich feiten voordoen die voor die groep personen discriminatie in de zin van die richtlijn kunnen opleveren en er geen identificeerbaar slachtoffer is.’