Verdachten hebben voorlopig nog geen recht op een advocaat tijdens een politieverhoor. Het is aan de wetgever om het recht op deze bijstand bij wet te regelen. Zo luidt de uitspraak die de Hoge Raad dinsdagmiddag deed in de zich al jaren voortslepende zaak van een Amerikaanse piloot, die ervan werd verdacht een vals paspoort te bezitten. Tijdens zijn eerste verhoor had hij tevergeefs om een advocaat gevraagd.
Voordat verdachten in Nederland recht hebben op bijstand van een advocaat tijdens een verhoor, moeten volgens de Hoge Raad eerst ‘beleidsmatige, organisatorische en financiële keuzes worden gemaakt.’ De Hoge Raad is niet het orgaan om deze keuzes te maken, zo oordeelt zij zelf: het is eerst aan de overheid om te voorzien in een algemene wettelijke regeling. Strafrechtadvocaten hadden goede hoop dat de Hoge Raad met deze uitspraak rechtsbijstand tijdens verhoren zou toestaan.
De slotsom van de uitspraak luidt ‘dat het op de weg van de wetgever ligt de invoering van de vereiste wettelijke regeling van de verhoorbijstand met voortvarendheid ter hand te nemen en dat niet kan worden uitgesloten dat het uitblijven van een wettelijke regeling te eniger tijd tot een andere afweging zal leiden bij de beoordeling van toekomstige gevallen waarin vragen naar de inhoud en de reikwijdte van het recht op ‘verhoorbijstand’ aan de Hoge Raad worden voorgelegd.’ De raad sluit kortom niet uit dat in de toekomst een andere afweging gemaakt kan worden.
Advies Spronken niet gevolgd
Het door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vastgestelde Salduz-arrest voorziet een verdachte van het recht om voor diens verhoor met een advocaat te spreken. Advocaat-generaal Taru Spronken adviseerde de Hoge Raad vorig jaar om ook bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor verplicht te stellen. Zij baseerde zich voor dit advies op rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens en op een recente Europese richtlijn (2013/48/EU).
De Hoge Raad volgt dit advies echter niet en verwerpt het beroep van de Amerikaanse piloot. De raad wijst er wel op dat EU-lidstaten tot 27 november 2016 de tijd hebben die richtlijn in te voeren. Tot die datum, zo oordeelt de Hoge Raad, kunnen hieraan geen rechten of verplichtingen worden ontleend. ‘Het feit dat in een aantal concrete zaken is beslist dat het ontbreken van verhoorbijstand meebracht dat de verdachte geen eerlijk proces had, leidt er niet toe dat de Hoge Raad zelf zo’n algemene regeling kan opstellen.’