De onder meer van deelname aan een criminele organisatie verdachte advocate Annette Mak kan geen beroep doen op het verschoningsrecht, en dat geldt ook voor het kantoor waarvan ze deel uitmaakt. Dat heeft de Hoge Raad op 31 mei beslist. Ten aanzien van Mak overweegt de Hoge Raad dat – overeenkomstig het eerdere oordeel van de rechtbank – sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht’.
Door Lucien Wopereis
Het OM verdenkt Mak van (gewoonte)witwassen, valsheid in geschrifte, oplichting en deelname aan de criminele organisatie van de broers Michel en Maurice G. en hun zakenpartner Stijn F., die illegale goksites zouden exploiteren. Via de sites zou ruim 100 miljoen euro aan drugsgeld zijn witgewassen. Mak werd april 2014 aangehouden en zat twee weken vast. De advocate bestrijdt de lezing van het OM ten stelligste, en zegt dat ze gewoon haar werk als advocaat heeft gedaan.
In het kader van het strafrechtelijke onderzoek zijn documenten in beslag genomen bij het kantoor waaraan Mak als advocate en vennoot verbonden is. De Hoge Raad verwerpt nu zowel het beroep op het verschoningsrecht door Mak, als het beroep op het (afgeleide) verschoningsrecht door haar kantoor. In het eerste geval motiveert de Hoge Raad de beslissing, het tweede geval behoeft volgens het hoogste rechtscollege geen nadere motivering omdat er geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling in het geding zijn.
Ten aanzien van het verschoningsrecht van Mak overweegt de Hoge Raad dat er weliswaar het nodige af valt te dingen op de eerdere uitspraak van de rechtbank over inbeslaggenomen stukken – zo is het oordeel dat die stukken voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend ‘ontoereikend gemotiveerd’ – maar hoeft dat niet tot cassatie te leiden. De Hoge Raad stelt dat sprake is van ‘ernstige strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie’. Onder die ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ prevaleert het belang dat de waarheid aan het licht komt boven het verschoningsrecht, aldus de Hoge Raad in navolging van de rechtbank. De klaagster heeft daarom volgens het hoogste rechtscollege ‘geen rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging van de bestreden beschikking en terug- of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling’.
De Hoge Raad verwijst ook naar de conclusie van Advocaat-Generaal Knigge, en daaruit wordt duidelijk dat Mak pas na de inbeslagneming van de stukken als verdachte is aangemerkt. Volgens de AG is dat ‘niet relevant’: ‘In elk geval in zaken als onderhavige – waarin de doorzoeking en inbeslagneming hebben plaatsgevonden bij respectievelijk onder een derde en nadien door klaagster een beroep op haar verschoningsrecht is gedaan – heeft te gelden dat het moment waarop de beklagrechter oordeelt beslissend is voor de vraag of de doorbreking van het verschoningsrecht is gerechtvaardigd’. Ook is de AG van oordeel dat de doorbreking van het verschoningsrecht in deze zaak niet verder gaat dan ‘strikt nodig voor het aan het licht brengen van de waarheid omtrent het desbetreffende feit’.