Een advocaat hoeft bij zijn dienstverlening met betrekking tot een voorgenomen financiële transactie in beginsel geen rekening te houden met mogelijke belangen van derden. Dit heeft de Hoge Raad op 17 januari geoordeeld in een langlopend conflict tussen advocatenkantoor Banning en vier curatoren.
Volgens deze Nederlandse en Belgische curatoren had een advocaat van Banning in 2005 meegewerkt aan de onttrekking van de opbrengst uit de verkoop van een vliegtuig afkomstig uit een failliete boedel. Deze opbrengst ging naar een aan de failliete bedrijven gelieerde Zwitsers vennootschap, waardoor schuldeisers werden benadeeld, aldus de curatoren.
Zij probeerden tevergeefs een bedrag van 2,8 miljoen euro te verhalen op Banning. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde in juni 2018 dat het kantoor niet onrechtmatig had gehandeld of toerekenbaar tekort was geschoten. De curatoren gingen hierop in cassatieberoep.
De Hoge Raad stelt nu onomwonden dat ‘een advocaat bij zijn dienstverlening met betrekking tot een voorgenomen financiële transactie geen rekening hoeft te houden met mogelijke belangen van derden, tenzij hij uit de hem door de cliënt verschafte gegevens of de overige omstandigheden van het geval redelijkerwijs behoort af te leiden dat zodanige, gerechtvaardigde belangen door de van hem gevraagde dienstverlening op onaanvaardbare wijze kunnen worden geschaad.’
Het antwoord op de vraag of een advocaat moet concluderen dat een dergelijke situatie zich voordoet en hiernaar onderzoek moet doen, is volgens de Hoge Raad ‘afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De wetenschap dat de vennootschap waaraan de advocaat zijn diensten verleent, of de groep waarvan deze deel uitmaakt, financieel in zwaar weer verkeert, is daartoe op zichzelf niet voldoende, ook niet als de betrokken advocaat is gespecialiseerd in het insolventierecht. Tot de relevante omstandigheden behoort voorts ook de inhoud en reikwijdte van de opdracht aan de advocaat.’