Het verschoningsrecht van advocaten gaat niet zo ver dat zij jarenlang geld van een cliënt buiten het zicht van de Belastingdienst mogen stallen op hun derdenrekening. Bedragen vallen onder de geheimhouding als ze daadwerkelijk zijn aangewend voor een zaak, aldus het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Een cliënt stort in 2009 een bedrag van 436.000 euro op de derdengeldenrekening van zijn advocatenkantoor, afkomstig van een bankrekening in Luxemburg. Het geld zou bedoeld zijn als honorarium voor een procedure om een reeks executieveilingen te voorkomen.
In 2016 meldt de Belastingdienst zich bij deze cliënt: om een deugdelijke aanslag op te kunnen stellen wil de fiscus inzicht krijgen in de geldstromen van de cliënt. Als deze niet meewerkt aan de verzoeken, wendt de Belastingdienst zich tot het advocatenkantoor.
Het kantoor beroept zich echter op zijn verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht. De cliënt geeft geen toestemming om informatie over het bedrag te verstrekken. Ook overleg met twee dekens levert op dat het kantoor niet vrij is om de fiscus inzage te geven in gegevens van de derdengeldenrekening.
De Belastingdienst waagt gedurende 2017 en 2018 tevergeefs nog enkele pogingen, om uiteindelijk een kort geding tegen het advocatenkantoor – en de cliënt – aan te spannen. De voorzieningenrechter wijst de eis van de fiscus dat het kantoor meewerkt aan inzage in de rekeninggegevens nog af, omdat het kantoor zich terecht op de geheimhoudingsplicht zou hebben beroepen.
Bedrag niet te relateren aan een zaak
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch denkt hier in een arrest van 7 januari dit jaar echter anders over en vernietigt dit vonnis. Op basis van aangehaalde jurisprudentie onderstreept het hof dat verschoningsrecht niet perse voortvloeit uit de geheimhoudingsplicht van een advocatenkantoor. ‘[…] Een beroep op verschoning kan worden ontzegd “wanneer buiten redelijke twijfel staat, dat met de gevraagde getuigenis niet wordt getreden in de vertrouwenssfeer van zijn ambt”.’
In dit geval heeft het advocatenkantoor volgens het hof niet duidelijk kunnen maken dat het gestorte bedrag direct is te relateren aan een behandelde zaak, waardoor informatie over het geld geheim zou moeten blijven. De gestorte gelden blijken namelijk uiteindelijk helemaal niet te zijn gebruikt om de gevreesde executieveilingen te voorkomen.
‘[geintimeerden c.s.] heeft geen nadere uitleg gegeven over de reden voor de storting(en), noch betwist dat de gestorte gelden of delen daarvan nog steeds op de derdengeldenrekening staan,’ constateert het hof. ‘Bij deze stand van zaken heeft de Belastingdienst voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat [geintimeerden c.s.] de middelen voor onbepaalde tijd bewaart of onder zich houdt en dat deze middelen niet functioneel zijn voor een door [geïntimeerde] als advocaat behandelde zaak.’
In dit licht is het beroep van het advocatenkantoor op verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht onvoldoende gemotiveerd. Wat in het verleden over en weer tussen cliënt en kantoor is gecommuniceerd over deze kwestie, valt volgens het hof wel binnen de vertrouwenssfeer. De vordering van de fiscus om hierover meer te weten te komen, wordt afgewezen.
Foto: Hollandse Hoogte / Richard Brocken