Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geeft in een dinsdag gepubliceerde uitspraak een familierechtadvocate een forse tik op de vingers wegens nalatigheid. Positieve coronatest of niet.
De zaak draait in essentie om een 10-jarig kind, dat door de kinderrechter – op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming – onder toezicht van de Gecertificeerde Instelling (GI) is gesteld. De moeder gaat tegen deze beslissing in hoger beroep, waarbij zij zich, net als in eerste aanleg, laat bijstaan door de Leidse advocate mr. H. Devkinandan. Tot een inhoudelijke beoordeling komt het echter niet.
Het hof constateert dat het procesdossier incompleet is. Zo ontbreken het inleidende verzoekschrift met bijlagen, het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank en het definitieve rapport van de Raad, waarop het verzoek is gebaseerd. Op 5 november 2020 heeft het hof (conform artikel 1.2.6 van het Procesreglement) de advocate schriftelijk op deze omissie gewezen en haar verzocht de ontbrekende stukken alsnog in te dienen, maar dat is zonder gevolg gebleven.
Op 1 december 2020 heeft het hof de advocate een schriftelijk herinnering gestuurd en op 29 december is er gebeld met het advocatenkantoor. Pas die laatste aanmaning leidt tot actie bij de advocate: twee dagen later dient zij de zittingsaantekeningen van de griffier bij de rechtbankprocedure in. Het inleidende verzoekschrift met bijlagen en het rapport van de Raad ontbreken echter nog altijd.
Ter zitting bij het hof verklaart de advocate dat zij, hoewel zij de moeder ook in eerste aanleg bijstond, niet over de stukken beschikte en dat haar cliënte enkel een concept-raadsrapport tot haar beschikking had. Om de overige stukken uit de eerste procedure in haar bezit te krijgen, heeft zij op 21 december 2020 een e-mail naar de GI gestuurd, maar daar werd niet op gereageerd. Een week later heeft zij een herinneringsmail gestuurd, maar ook daar kwam geen reactie op. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zij niet benaderd; volgens de advocate uit vrees dat haar verzoek om stukken ‘binnen die organisatie verloren zou raken’. Bovendien, zo verklaart de advocate, werd zij eind december positief getest op corona, wat de zaak eveneens heeft vertraagd.
Korte metten
Het hof maakt er korte metten mee. De advocate is voldoende gelegenheid geboden om het hof alle ontbrekende stukken uit de procedure in eerste aanleg alsnog te doen toekomen. Hiervan heeft zij echter geen gebruik gemaakt. Van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen, is niet gebleken. Hoewel de advocate uiteindelijk (op 21 december 2020) pogingen heeft ondernomen om de ontbrekende stukken op te vragen, was zij hiermee rijkelijk laat. Het beroepschrift is immers al op 17 september bij het hof binnengekomen.
Een positieve coronatest eind december 2020 is onvoldoende rechtvaardiging voor het niet overleggen van de stukken. De advocate had er bovendien rekening mee moeten houden dat haar pogingen om tijdens de decemberfeestdagen de stukken alsnog op te vragen niet onmiddellijk resultaat zouden hebben. Ten slotte zijn de door de advocate wel overgelegde stukken ‘op een zodanige manier aangeleverd dat het de griffie van het hof veel moeite en tijd heeft gekost om de stukken alsnog in een leesbare versie te ontvangen.’
Door de nalatigheid van de advocate is het voor het hof – wegens het ontbreken van essentiële stukken – onmogelijk om de zaak naar behoren te behandelen en zorgvuldig te beoordelen, met oog voor ieders belang. Dat is in strijd met de goede procesorde. Het hof verklaart de moeder daarom niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.