Een tussen ‘professionele partijen’ overeengekomen proceskostenvergoeding hoeft niet te worden gematigd, ook al heeft de ene partij (82.000 euro) meer dan drie keer zoveel uitgegeven aan advocaten dan de andere partij (23.000 euro). Dat heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een op 30 oktober gepubliceerd arrest beslist. Volgens het Hof is het begrijpelijk dat de geïntimeerde ‘zich ook in hoger beroep maximaal wenste te verweren, ook omdat een andere uitkomst haar ook buiten deze zaak om commercieel zou kunnen schaden’.
De partijen BMC Software en Next Stage Investment hebben een Master License Agreement gesloten waarin is bepaald dat in het geval van een rechtszaak de winnende partij de proceskosten mag verhalen op de verliezende partij. Een in rechte uitgevochten geschil over over een overeenbkomst tot levering van software leidt zo tot een rekening van ruim een ton van BMC aan Next Stage, waaronder ruim 82 duizend euro aan advocaatkosten.
Dat vindt de verliezende partij veel te gortig. ‘Next Stage acht de inzet van in totaal zes advocaten buitenproportioneel, aangezien daardoor de kosten, met name besteed aan intern overleg, onnodig zijn opgevoerd. De behandelend advocaten hebben meer tijd besteed aan het rapport van de door BMC ingeschakelde deskundige dan deze deskundige zelf.’ De totale proceskosten van BMC zijn meer dan drie keer zo hoog als die van Next Stage. Exorbitant en onredelijk, aldus Next Stage.
Wederpartij BMC stelt dat zij tegen haar zin in de procedure is betrokken en tussentijds steeds heeft geprobeerd het geschil op te lossen. ‘Nadat Next Stage de procedure in eerste aanleg had verloren (met veroordeling in de volledige proceskosten) heeft zij er toch voor gekozen een omvangrijke memorie van grieven in te dienen. Next Stage heeft BMC daarmee gedwongen aanzienlijke kosten te maken voor haar verweer in rechte. Volledige vergoeding van alle kosten moet daarom uitgangspunt zijn.’
Het Hof beslist ten gunste van BMC. ‘De afspraak tot vergoeding van de volledige proceskosten is gemaakt tussen professionele op commerciële basis met elkaar handelende partijen. Volledige vergoeding van alle redelijke kosten moet daarom uitgangspunt zijn.’ In de door Next Stage aangevoerde argumenten ziet het hof onvoldoende aanleiding om tot matiging van de advocaatkosten over te gaan: ‘Dat de zaak is behandeld door twee advocaten is gelet op de complexiteit daarvan voorstelbaar, terwijl de declaraties van de andere advocaten en de notaris (…) beperkt zijn gebleven.’
Er gaat wel vijfduizend euro van de rekening af, omdat er werkzaamheden zijn opgevoerd waarvan de toelichting is weggelakt. Het gaat om vijftien uur waarvan niet vast te stellen waar ze aan zijn besteed. Deze kosten kunnen ‘niet op redelijkheid worden getoetst’, aldus het Hof. Ook opgevoerde vertaalkosten ter waarde van ruim dertienduizend euro komen ten laste van BMC, omdat die ‘tegenover de gemotiveerde betwisting door Next Stage onvoldoende zijn toegelicht’.