Een jarenlange juridische strijd tussen Holland van Gijzen (HVG) en een oud-vennoot van een bakkersbedrijf is vorige week beslecht ten nadele van het kantoor. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch wees de vordering van HVG af om de oud-vennoot een schadevergoeding van 218.000 euro te laten terugbetalen. Een in 2003 gemaakte beroepsfout van een toen bij het kantoor werkzame advocaat lag ten grondslag aan deze vergoeding.
Door Joris Rietbroek
De oorsprong van het geschil dateert van nog veel verder terug. Een man die met zijn broers een bakkersbedrijf runt, krijgt in juli 1985 een ernstig auto-ongeluk, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt raakt. De broers cq. vennoten besluiten daarom dat hij per 1 januari 1986 uit de VOF treedt. In het familiebedrijf wordt echter amper iets schriftelijk vastgelegd, zo blijkt uit het feitenrelaas in het arrest van het hof. Zo wordt vergeten hem als vennoot uit te schrijven uit het Handelsregister: dit gebeurt pas begin 1993 omdat het eerder was vergeten.
Er ontstaat rumoer binnen het bedrijf als in 1990 een tweede broer de VOF verlaat, met wie geen afrekening plaatsvindt. Die daagt daarom in 1995 alsnog zijn broers voor de rechter, inclusief de broer die na zijn ongeluk was uitgetreden. Toch wordt ook de oud-vennoot uiteindelijk in 2003 door de rechtbank veroordeeld tot betaling van ruim 87.000 euro plus rente. Als hij en zijn broers hoger beroep aantekenen, wordt er ook op zijn woning executoriaal beslag gelegd.
Voor het hoger beroep laten zij zich bijstaan door een advocaat van Holland van Gijzen. In correspondentie namens de VOF gaat er iets mis: deze advocaat meldt dat een van de cliënten sinds 1986 geen vennoot meer is, waardoor de eisende broer in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De vorige advocaat van de oud-vennoot had dit verweer in eerste aanleg niet gevoerd, waardoor de oud-vennoot toch in de zaak werd betrokken. In hoger beroep is er volgens de HVG-advocaat geen mogelijkheid meer om deze fout te herstellen, maar dit blijkt een ernstige vergissing. In september 2005 bekrachtigt het gerechtshof de uitspraak van de rechtbank. Overigens staakt HVG in mei 2004 alle werkzaamheden voor de broers omdat zij de facturen niet betalen.
Negen jaar juridische strijd om beroepsfout
November 2007 is het moment dat de oud-vennoot een rechtszaak tegen Holland van Gijzen begint en een schadevergoeding van een kleine anderhalve ton eist wegens een beroepsfout van de advocaat. In negen jaar tijd komt deze zaak op het bord van meerdere zittingskamers in de rechtbank, het Gerechtshof en zelfs de Hoge Raad.
In maart 2010 bepaalt de rechtbank al dat HVG inderdaad een beroepsfout heeft gemaakt, een oordeel dat in juli 2011 wordt bekrachtigd door het Gerechtshof. ‘Ook in hoger beroep kon alleszins het verweer worden gevoerd dat [geintimeerde] geen vennoot meer was en dat het nalaten dit verweer te voeren als een beroepsfout moet worden aangemerkt’. Wel draagt het hof de oud-vennoot op om zelf te bewijzen ‘dat hij op enig moment na 1986 doch in ieder geval voor 31 december 1990 reeds uit de vennootschap was getreden’, om de zaak vervolgens weer terug te verwijzen naar de rechtbank.
In november 2012 is het woord aan de Hoge Raad. De raadsheren vernietigen de bewijsopdracht voor de oud-vennoot; hij hoeft enkel nog ‘aannemelijk te maken dat zijn verweer in de eerdere procedure zou zijn gehonoreerd’. Verder verwijst de Hoge Raad de zaak opnieuw terug naar de rechtbank, die in juni 2013 oordeelt dat de oud-vennoot ‘in het hem opgedragen aannemelijk maken is geslaagd’, waarna Holland van Gijzen wordt toegelaten tot de contra-enquête.
Getuigenverhoren
Nieuwe getuigenverhoren door beide partijen over de periode rond de uittreding in 1986 en de eerdere gerechtelijke procedures vinden in de loop van 2014 plaats, waarna de rechtbank in juni 2014 dan eindelijk vonnis wijst: Holland van Gijzen wordt veroordeeld tot betaling van 146.514 euro schadevergoeding, met rente erbij in totaal 218.785 euro. Het kantoor gaat hiertegen in hoger beroep, waarin het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch uiteindelijk vorige week uitspraak deed.
Een uitspraak die opnieuw niet uitvalt in het voordeel van HVG, nu al sinds 2010 vaststaat dat de beroepsfout is gemaakt en de oud-vennoot voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 1986 al geen mede-eigenaar meer was van het bakkersbedrijf. De gelijkgestemde getuigenverklaringen hierover van de broers acht het hof betrouwbaar.
Tegenargumenten van het kantoor dat de oud-vennoot na 1986 af en toe nog administratieve klusjes voor het familiebedrijf deed, dat hij geen afrekening had ontvangen, dat hij pas in 1993 werd uitgeschreven uit het Handelsregister en dat getuigenverklaringen onbetrouwbaar zijn, leggen volgens het hof ‘onvoldoende gewicht in de schaal’. Dat de man nog wat administratie deed, is volgens het hof niet zo gek in een klein familiebedrijf, dat ‘een functie vervulde voor de hele familie’ en waarin nu eenmaal niet alles even goed schriftelijk werd vastgelegd.
In dit licht falen alle grieven van HVG, aldus het hof: ‘De vordering van [appellante] tot terugbetaling van hetgeen zij op de voet van de bestreden vonnissen aan [geïntimeerde] heeft betaald, is ongegrond en kan verder onbesproken blijven’.