Een ‘benchslap’ mag je het misschien niet noemen, maar het Haagse gerechtshof haalde onlangs, in een deze week gepubliceerde uitspraak van 4 augustus 2020, hard uit naar de kantonrechter die in 2015 toestemming gaf voor het wijzigen van het testament van een 104-jarige dame.
In 2012 stelt de dame in kwestie een testament op, waarin zij X tot haar enige erfgenaam benoemt. Het jaar daarop wordt zij ‘wegens een geestelijke stoornis’ onder curatele gesteld. In 2015 dient de curator een verzoek in bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag om het testament van de dan 104-jarige vrouw te mogen wijzigen. De kantonrechter wijst het verzoek toe. Daarop ondertekent de (zo goed als blinde) vrouw het nieuwe testament, waarin zij een – na haar overlijden door de executeur op te richten – stichting tot haar enige erfgename benoemt. Twee jaar later overlijdt de welgestelde dame.
Zeer zorgelijk
Als X verneemt dat hij geen erfgenaam is, stapt hij naar de rechter. Volgens hem is het testament uit 2015 nietig, omdat het onder invloed van een stoornis in de geestvermogens tot stand is gekomen. De rechtbank is het daar niet mee eens, maar het hof lijkt in hoger beroep vatbaar voor de argumenten van X. Het hof acht de gang van zaken rond het testament van erflaatster ‘zeer zorgelijk’ en stelt de executeur in de gelegenheid tegenbewijs aan te dragen voor de voorlopige conclusie dat de erflaatster haar wil, zoals verwoord in het testament van 2015, niet kon bepalen.
De executeur kwijt zich met verve van deze taak, zo blijkt uit de niet-gepubliceerde einduitspraak van het hof. Hij roept diverse getuigen op, waaronder de kantonrechter die in 2015 de vereiste rechterlijk toestemming verleende. Tevergeefs. Het eindoordeel valt uit in het voordeel van X, grotendeels door toedoen van de passerend notaris, die zijn taak ernstig heeft veronachtzaamd (en die vermoedelijk wel een klacht tegemoet kan zien, maar dat terzijde).
‘Erg algemeen’
Hoewel boeiend genoeg, is deze casus niet opzienbarend. Er zijn talloze vergelijkbare zaken, meestal met een tuchtrechtelijke inslag. Interessant is echter het oordeel van het hof over de rol van de kantonrechter in 2015. ‘Het hof is van oordeel dat het gesprek van de kantonrechter met erflaatster erg algemeen is geweest, waarbij de kantonrechter geen controlevragen heeft gesteld met betrekking tot de rechtsgevolgen van het testament van erflaatster’, zo staat in de uitspraak te lezen. Dat is op zichzelf al bijzonder te noemen. Immers, controle is juist waar het om gaat bij een artikel 4:55 lid 2 BW-procedure. Het wordt echter nog erger.
Niet op de hoogte
Uit het getuigenverhoor blijkt dat de kantonrechter in kwestie het concept-testament niet met erflaatster heeft besproken, ‘terwijl de kantonrechter [haar] oordeel dient te vormen aan de hand van het concept van het testament’, zo merkt het hof fijntjes op. Bovendien was de kantonrechter niet op de hoogte van het aanzienlijke vermogen van erflaatster, ‘terwijl zij dit wel had kunnen zijn, omdat een beschrijving van het vermogen van erflaatster in het dossier aanwezig was’.
Ten slotte heeft de kantonrechter niet getoetst of erflaatster begreep dat er na haar overlijden nog een stichting moest worden opgericht en dat er geen duidelijke controle zou zijn op de wijze waarop over haar vermogen zou worden beschikt (belangenverstrengeling was volgens het hof bepaald niet uitgesloten).
Onvoldoende gewicht
De opmerking van de kantonrechter tijdens het verhoor dat volgens haar sprake was van ‘een broze oude dame’ legt, na deze ontluisterende opsomming, dan ook onvoldoende gewicht in schaal. ‘Gezien het beperkte onderzoek van de kantonrechter naar de specifieke situatie van erflaatster, kan volgens het hof onvoldoende aan het oordeel en de toestemming van de kantonrechter worden afgeleid dat erflaatster wist waarmee zij bezig was.’
Al het nieuws van Advocatie twee keer per week in je inbox? Abonneer je nu op de Advocatie-nieuwsbrief.