Cartoonist Ruben L. Oppenheimer hoeft een spotprent over strafadvocaat Theo Hiddema niet te rectificeren. Dit heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vandaag in hoger beroep beslist. Het hof vindt in deze zaak dat de vrijheid van meningsuiting zwaarder weegt dan de bescherming van de eer en goede naam van de advocaat in kwestie. Eerder oordeelde de rechtbank dat de cartoonist wel moest rectificeren.
Een huis-aan-huisblad publiceerde op 3 oktober 2014 een cartoon waarop Hiddema staat afgebeeld met daarboven de tekst ‘Aangifte tegen louche advocaat om boek’. In een tekstballon zegt de advocaat: ‘maar ik ben géén homo’. Hiddema had de zaak aangespannen omdat hij vond dat de tekst boven de cartoon onrechtmatig is en dat het zijn eer en goede naam als advocaat aantast. De tekenaar zegt dat hij slechts de spot heeft willen drijven met de advocaat.
‘Bij een spotprent gaat het om satire. Dit is een artistieke uiting en een vorm van maatschappelijk commentaar, die door overdrijving en uitvergroting juist bedoeld is om te provoceren en te stoken. Het hof neemt daarom aan dat de lezers van het blad de tekening met die bril hebben bekeken,’ aldus het hof in het persbericht.
Het hof heeft ook de context van de cartoon in zijn oordeel meegewogen. Aanleiding voor de cartoon was berichtgeving rondom de kort daarvoor uitgekomen biografie over de advocaat, waarna een privédetective tegen de advocaat aangifte had gedaan vanwege laster. De advocaat had die privédetective in een citaat in het boek beschuldigd van afpersing. Op zijn beurt beschuldigde de detective de advocaat van omkoping. Daarnaast is een artikel verschenen met citaten uit het boek waarin de advocaat toelicht dat hij geen homo is. Voor de lezer is het voldoende duidelijk dat de cartoon tegen die achtergrond moet worden gezien.
‘Het is helder genoeg dat het in dit geval slechts gaat om de spottende mening van de tekenaar. Ook is voldoende duidelijk wat die mening van de tekenaar inhoudt: namelijk dat de advocaat er kennelijk geen moeite mee heeft dat er aangifte tegen hem gedaan is, zolang het publiek maar niet denkt dat hij homo is,’ aldus het hof.
Ten slotte is het hof van oordeel dat deze advocaat zich meer moet laten welgevallen dan de gemiddelde persoon. Hij is een publiek figuur ‘omdat hijzelf ook geregeld de publiciteit zoekt en daarbij ferme bewoordingen niet schuwt’.
De rechtbank Limburg besliste op 31 oktober 2014 dat wel gerectificeerd moest worden. Oppenheimer ging daarop in hoger beroep.