Historicus Raymund Schütz baart deze dagen opzien met zijn proefschrift over de rol van het notariaat bij de onteigening van Joods onroerend goed tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn pijnlijke conclusie: ruim de helft van de notarissen werkte hier welbewust aan mee. Schütz promoveerde maandag op dit onderwerp aan de Vrije Universiteit, in aanwezigheid van tal van (ex-)KNB-bestuurders en notariële hoogleraren. “De belangstelling is nu gelukkig groot.”
Door Joris Rietbroek
Zijn band met het notariaat heeft Schütz dankzij een vroeger baantje als administrateur klachtbehandeling bij de KNB. Tegenwoordig beheert hij als historicus het omvangrijke oorlogsarchief van het Rode Kruis. Hij kwam voor het eerst in aanraking met het onderwerp via een seminar over de verhandeling van onroerend goed in de Tweede Wereldoorlog, waar hij in contact kwam met de kleinzoon van een notaris. Dit leidde in 2010 tot zijn eerste artikel over de rol van het Nederlandse notariaat in de onteigening van Joodse woningen, waarin hij vooral keek naar de zuivering in het notariaat na de oorlog, die achter gesloten deuren plaatsvond.
Op dat moment concludeerde hij al: ‘De notarissen verzorgden de overdracht, voorzagen de akte van hun stempel en daarmee werd het onrecht definitief notarieel vastgelegd. Door de verplichte notariële geheimhouding was de rol van notarissen onzichtbaar.’ Daarbij kregen de notarissen die hieraan meewerkten per transactie betaald.
Onbeschreven blad
Het artikel vormde de basis voor zijn uiteindelijke proefschrift annex boek ‘Kille Mist. Het notariaat en de erfenis van de oorlogstijd’. “De meeste mensen die geschiedenis studeren, vinden het notariaat maar een saai onderwerp,” vertelt Schütz. “Ik ontdekte echter dat de rol van het notariaat in de Tweede Wereldoorlog nog een onbeschreven blad was, een gat in de geschiedenis als het ware. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de advocatuur, wiens rol in de oorlogsjaren wel is bestudeerd, door Joggli Meihuizen in het boek Smalle Marges.”
Voor zijn proefschrift trok Schütz zijn onderzoek veel breder: hij onderzocht hoe de juridische status van ‘beheer’ in die jaren leidde tot de manier waarop onteigeningen van woningen van Joden konden plaatsvinden, of anders gezegd: via welke juridische wegen rechten werden ontnomen. Ook bestudeerde hij de rol van Nederlandse notarissen bij de wederopbouw en hoe het notariaat in België en Duitsland in de oorlogsjaren optrad.
Uren bracht hij door in het Nationaal Archief en op het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waar een groot deel van de archieven van justitie uit de jaren veertig zich nog bleek te bevinden. “Feitelijk lapt het ministerie daarmee de archiefwet aan zijn laars,” zegt Schütz. “Het viel bovendien niet mee om toegang te krijgen tot die archieven. Zeg maar gerust dat het ministerie actief tegenwerkte. Ik moest bijna een jaar wachten voor ik er eindelijk terecht kon.”
De andere kant op kijken
De conclusies die Schütz trekt in Kille Mist liegen er niet om. Ruim de helft van de circa 850 notarissen in die tijd werkte mee door onteigeningsakten te passeren. Gedurende de oorlogsjaren werden er zo’n 10.000 Joodse panden doorverkocht met een totale waarde van 150 miljoen gulden, wat tegenwoordig zou neerkomen op 750 miljoen euro. Intussen keken de Broederschap van Notarissen (de rechtsvoorganger van de KNB) en de Kamers van Toezicht de andere kant op. Intussen profiteerde de Belastingdienst eveneens door vijf procent belasting te heffen op iedere transactie. Slechts een klein deel daarvan werd na de oorlog gerestitueerd.
Na de oorlog verdienden notarissen er in wezen opnieuw aan, dit keer vanwege het rechtsherstel dat moest plaatsvinden. Wel moesten de betrokken notarissen zestig procent van het met de overdrachten verdiende geld terugbetalen, al gaf niet iedere notaris hier gehoor aan. De minister van Justitie en de Broederschap maakten verder de afspraak om af te zien van rechtsvervolging. “Ruim de helft van de notarissen heeft meegedaan aan het ontnemen van rechten,” stelt Schütz. “Parallel aan de grootscheepse deportatie van Joden in 1942 en 1943 kun je een golf aan woningverkopen met de bijbehorende notariële akten waarnemen.”
Het is een thema dat het notariaat tot op heden liever verzweeg, zegt Schütz. “Die verzwijging heeft wel als gevolg gehad dat ook de notarissen die wél in verzet kwamen uit de historie verdwenen.” De historicus noemt er enkele in zijn onderzoek, onder wie de ‘ethische’ Amsterdamse notarissen Lubbers en Abma, die waarschuwden dat de akten na de oorlog nietig zouden worden verklaard.
Ruim zeventig jaar na dato kan het notariaat wat Schütz betreft nog steeds een gezonde les trekken uit zijn onderzoek. “Een notaris heeft een maatschappelijke, morele verantwoordelijkheid, die veel verder reikt dan strikt het rechtsverkeer. Ik hoop dat mijn proefschrift de discussie hierover nog verder op gang brengt.”