Engeland is een klassenmaatschappij. Wie daar aan twijfelt wordt daar in The Riot Club door brallende hedonisten op gewezen. Want wie in een morele orde gelooft, is simpelweg te arm om als een vlerk door het leven te gaan.
Door Jan-Kees van Oord
Premier David Cameron, burgemeester van Londen Boris Johnson en minister van financiën George Osborne zaten allen tijdens hun tijd in Oxford bij studentengenootschap Bullingdon Club. De gedragingen van deze studentenkliek, die klaarblijkelijk door de eeuwen heen zijn overgewaaid naar de Nederlandse corpora, zijn excentriek, luidruchtig en uiterst decadent. Wat voor een dynamiek bestaat er binnen een dergelijk gezelschap en hoe kan het de genoemde vormgevers van een maatschappij voortbrengen? De Bullingdon Club werd voor de film omgedoopt tot de fictieve Riot Club en biedt een uniek kijkje in de kweekvijver van de Britse elite.
Tien soorten gevogelte
De proloog toont hoe de eetclub haar oorsprong heeft in een groep hedonistische studenten die in de 18e eeuw Oxford al onveilig maakte. De lichting anno 2014, nog steeds bestaande uit nageslacht van Britse aristocraten en politici, doet niets anders en probeert in alles in de voetsporen van haar illustere reünisten te treden. De hooggeboren stumpers proberen poepel te schieten, net zoals hun voorgangers; proberen zich dood te eten tijdens het jaarlijkse diner en bestellen daartoe een dis met tien soorten gevogelte, ook zoals het heurt.
Tijdens dit diner wordt merkbaar dat The Riot Club gebaseerd is op het toneelstuk Posh van Laura Wade. De eenheid van tijd, plaats en handeling, kenmerkend voor toneel, biedt de juiste omstandigheden om flink wat drama aan het verhaal toe te voegen. Regisseur Lone Scherfig maakt hier gretig gebruik van en laat de spanningen tussen eerstejaars leden Alistair (Sam Claflin) en Miles (Max Irons) tot een knarsetandende ontknoping komen.
Ideologische erfenis
De scènes in de pub, waar de studenten een ruimte voor hun bacchanaal hebben gehuurd, brengt de akelige kanten van hun ideologische erfenis omhoog. De club, die een exorbitant budget tot haar beschikking heeft voor het diner, probeert tot in het extreme haar jolijt te botvieren op personeel en meubilair. Zodra de uitbundige vrijheid van de leden ten koste gaat van die van andere aanwezigen, wordt er gecompenseerd met geld: libertinage zoals Markies de Sade dat bijvoorbeeld voorschrijft.
De excessen aan het einde van de film zijn enerzijds nodig om het verhaal een ontknoping te geven, maar zorgen er anderzijds ook voor dat de film een onnodig belerende toon krijgt. Zonde, omdat de film tot diep in de tweede helft er goed in slaagt de hautaine studenten in beeld te brengen zonder karikaturaal te worden. Het had een film kunnen worden over lotgenoten die, gebukt onder het enorme vermogen van hun familie, zich als een vorm van kastijding volproppen. Dat past dus niet meer in het huidige tijdsbeeld volgens de makers. Neemt niet weg dat The Riot Club één van de betere studentenschetsen is van de laatste tijd.
Jan-Kees van Oord (1985) studeerde Literatuurwetenschap aan de Universiteit Leiden en de University of Michigan. Zijn vrije tijd vult hij met eindeloze discussies met vrienden over film.