Er zijn de afgelopen jaren ‘fundamentele stappen’ gemaakt in het toezicht op de advocatuur en ‘er is een reëel perspectief op zichtbaar en consistent toezicht ontwikkeld.’ Maar dat perspectief is nog niet bereikt: de verdere professionalisering van het toezicht is noodzakelijk, concludeert interim rapporteur Rein Jan Hoekstra in zijn maandag gepresenteerde eindrapportage 2014 toezicht advocatuur. “Met dit oordeel is niet het moment gekomen om achterover te leunen.”
Door Joris Rietbroek
Zo vergen de invulling van de rol van de deken als toezichthouder op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de toepassing van nieuwe bevoegdheden in het kader van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb, o.a. boetes en last onder dwangsom voor advocaten) nog nadere onderlinge afstemming en uitwerking in de praktijk. Zeker in het licht van de invoering van de nieuwe Advocatenwet per 1 januari 2015, en de twijfels die enkele dekens nog hebben over de meerwaarde van Awb-bevoegdheden naast tuchtrechtelijke maatregelen. Het is aan het dekenberaad om te bepalen in welke gevallen zulke maatregelen worden toegepast, geeft Hoekstra mee. “Daarmee moet natuurlijk nog ervaring worden opgedaan.”
Een deel van de conclusies over de kwaliteit van het toezicht op de advocatuur wijkt niet bijzonder af van wat Hoekstra medio 2014 al meldde, erkent hij zelf. De in 2013 gemaakte omslag in het toezicht werd dit jaar doorgezet, blijft het oordeel. Een belangrijk punt van zorg is wel nog steeds de verslechtering van de financiële positie van een toenemend aantal kantoren, in het bijzonder bij kleinere kantoren die (deels) op basis van toevoegingen werken. Een onderling afgestemde aanpak voor toezicht op financiële soliditeit door de dekens ontbreekt echter nog en is hard nodig, zeker nu individuele dekens zeggen te verwachten dat zij vaker met deze problematiek te maken zullen krijgen.
Hoekstra noemt het proactief opvragen van financiële kengetallen bij kantoren als eerste stap in een gezamenlijke aanpak. Het is immers aan de Orde van Advocaten om ‘waarborgen te stellen tegen het onverwacht wegvallen van advocatuurlijke dienstverlening waarvan rechtzoekenden de dupe zouden worden.’
De rapporteur adviseert verder op basis van zijn bevindingen uit en 2014 en de jaren ervoor over de minimaal benodigde bezetting van de bureaus van de lokale orden. Een verdere mate van professionalisering is nodig; de bureaus vormen immers ‘de spil van de ondersteuning van het lokale toezicht.’ Als uitgangspunt noemt de rapporteur minimaal 5 fte (exclusief de deken) voor een arrondissement tot 1000 advocaten en minimaal 7 fte voor 2000 advocaten. Voor grotere arrondissementen is een nog grotere bezetting gewenst, al hoeft die niet ‘in lineair verband te staan’ met de genoemde fte-aantallen. Overigens constateert Hoekstra dat nog niet bij elk bureau voldoende expertise over de Wwft voldoende aanwezig is. Hier is een rol weggelegd voor het kenniscentrum van de Orde.
Waar volgens Hoekstra een volgende onderling afgestemde manier voor nodig is: de registratie van zogenoemde Signaal-dossiers over individuele advocaten – naar aanleiding van signalen afgegeven door ketenpartners zoals officieren van justitie of rechtbankpresidenten –, wat de bureaus nu nog op verschillende manieren afhandelen. De bureaus hebben de kwaliteit van de advocaten in de eigen arrondissementen echter wel degelijk goed in de smiezen: “Ik heb van veel dekens gehoord dat in vrijwel alle gevallen waarin opmerkingen over de kwaliteit naar voren kwamen, de betreffende advocaten vooraf reeds ‘gesignaleerd’ waren,” schrijft Hoekstra. “Dat is voor mij een belangrijk signaal: het lokale toezicht ‘kent zijn pappenheimers’ en lijkt op dit punt naar behoren te functioneren.”
In de dagelijkse praktijk blijven kantoorbezoeken dan ook het ultieme toezichtsinstrument, schrijft Hoekstra. Concrete cijfers over de afgelegde kantoorbezoeken in 2014 – de afgesproken 10% wordt volgens Hoekstra gehaald – volgen in het later te verschijnen jaarverslag van het dekenberaad. “Al met al vind ik de kantoorbezoeken hét voorbeeld van toezicht op de advocatuur dat duidelijk maakt dat elke advocaat in Nederland, van Leeuwarden tot Maastricht, aan daadwerkelijk toezicht is onderworpen.”
Hoekstra stelt overigens dat zijn eindrapportage tegelijkertijd kan dienen als oriëntatie voor de werkzaamheden van het nieuwe college van toezicht, dat per 1 januari 2015 aantreedt en waarvan Hoekstra zelf een van de leden is, naast voormalig Tweede Kamer-lid Jan de Wit en voorzitter/landelijk deken Walter Hendriksen.