Minister voor Rechtsbescherming Sander Dekker heeft vier in de oorlog ontslagen notarissen eerherstel verleend. Zij zijn destijds door de bezetter oneervol ontslagen vanwege hun Joodse achtergrond of hun rol in het verzet. Nabestaanden hadden om het eerherstel verzocht.
De minister laat weten dat naar de huidige maatstaven de destijds gehanteerde gronden geen aanleiding zijn voor ontslag van notarissen. Volgens hem ‘zou een herstel van de ontslagbesluiten een impliciete erkenning van deze besluiten inhouden’. Dat vindt Dekker ongewenst en daarom herstelt hij de ontslagbesluiten niet, maar verleent hij de oud-notarissen alsnog eervol ontslag.
Eind vorig jaar promoveerde Raymund Schütz op de rol van het notariaat gedurende en net na de Tweede Wereldoorlog. Daarbij onderzocht Schütz ook de wijze waarop de Duitse bezetter is omgegaan met drie Joodse notarissen die zijn ontslagen en een notaris die hetzelfde overkwam na daden van verzet.
Uit zijn proefschrift Kille mist blijkt dat de handelwijze van de Koninklijke Notariële Broederschap (KNB) tijdens de Tweede Wereldoorlog werd gekenmerkt door opportunisme en streven naar zelfbehoud. Daarmee verschilt die houding niet veel van de houding die andere juridische beroepsgroepen aannamen. In de praktijk werkte het notariaat mee met de bezetter door het ‘ontrechten’ van de Joodse gemeenschap en de doorverkoop van onroerend goed dat aan Joden had toebehoord.