Arthur Docters van Leeuwen van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur pleit niet voor het instellen van een externe toezichthouder voor de advocatuur, “maar voor het bij de tijd brengen van het huidige stelsel van toezicht.” Dat schrijft hij in zijn advies Het bestaande is geen alternatief, dat hij op verzoek van de Nederlandse Orde van Advocaten schreef.
Volgens Docters is het huidige toezichtstelsel “verouderd en obsoleet”, en kan het “de schijn van afschermende geslotenheid niet vermijden”. Docters Van Leeuwen: “Een stelsel waarin ik belangrijke elementen van hedendaags toezicht, te weten toegankelijkheid, transparantie en professionaliteit onvoldoende heb aangetroffen.”
Om dit toezichtstelsel bij de tijd te brengen, stelt Docters van Leeuwen twee vernieuwingen voor. Uit het advies:
1. Ik adviseer in de eerste plaats de introductie van een persoon die niet tot de Orde behoort en die systeemtoezicht gaat uitoefenen op de kwaliteit van haar toezicht. Vreemde ogen dwingen en met de introductie van deze zogenaamde ‘wijze persoon’ krijgt de samenleving meer dan ooit de garantie dat de aan de advocatuur toegekende privileges goed worden uitgeoefend. Deze ‘wijze persoon’ kijkt naar de kwaliteit van het toezicht en de klachtafhandeling en schenkt daarbij bijzondere aandacht aan transparantie en toegankelijkheid. De ‘wijze persoon’ moet geen bureaucratie met zich meebrengen, het is één persoon, ondersteund door een of twee medewerkers. Hij moet alle informatie kunnen inzien, kunnen oordelen en in het openbaar aanbevelingen kunnen geven. De dekens en Raden van Toezicht zijn verplicht beargumenteerd én publiek te reageren op deze aanbevelingen. De wijze persoon behandelt geen individuele klachtzaken en oordeelt ook niet in individuele aangelegenheden van tucht en discipline, het is een rapporteur en geen ombudsman. De kern van de functie van de ‘wijze persoon’ is dat deze namens de Staat en maatschappij toeziet op de werking van het toezichtstelsel. In het toezichtjargon heet dat systeemtoezicht. De ‘wijze persoon’ is geen togadrager, hij moet zijn gezag niet aan een togaberoep ontlenen. De persoon wordt benoemd voor een periode van 6 jaar. De benoeming kan plaats vinden door de minister van Justitie in samenspraak met de Orde. Of door de Orde in samenspraak met de minister van Justitie. De ‘wijze persoon’ rapporteert eenmaal per jaar in het openbaar over het functioneren van het toezichtstelsel. Zowel de minister als de Orde kunnen verzoeken aan hem richten.
2. Ik adviseer in de tweede plaats de rol en positie van de lokale deken te versterken. De rol van de deken is mijns inziens nu te broederlijk en zou meer iets moeten hebben van een strenge vader of een bovenmeester (in mijn jeugd kneep ik hem op de lagere school niet voor de meester, wel voor de bovenmeester). De deken moet een grotere toezichthoudende en handhavende rol gaan spelen. Hij moet niet alleen maar klachten doorgeleiden naar de tuchtrechter, maar zelf ook een actieve rol spelen bij het handhaven van de regels. De deken moet zich een oordeel vormen over de klacht en deze voorzien van een aanbeveling tot sanctionering doorgeleiden naar de tuchtrechter. De deken moet ook zelf kunnen beschikken over sanctionerende bevoegdheden, vooral daar waar het gaat om feitelijk technische of beheersmatige zaken, zoals het niet naleven van verordeningen en het niet tijdig of volledig informeren van de deken. In deze gevallen moet de deken zelfstandig sancties kunnen opleggen, zoals waarschuwingen, berispingen, boetes en in bepaalde gevallen ook kunnen schorsen. Aanvankelijk dacht ik dat de deken ook zou moeten kunnen schrappen. Dat is binnen het toezicht een gebruikelijke maatregel. Daar is in verschillende gesprekken tegenin gebracht dat een dergelijke bevoegdheid in conflict kan komen met de bemiddelende rol van de deken. In dit verband is ook naar voren gebracht dat waar het gaat om de toepassing van open normen zoals van artikel 46 van de Advocatenwet de deken niet bevoegd zou moeten zijn en de beslissing bij de tuchtrechter zou moeten blijven liggen.
Alles overwegende blijf ik bij mijn standpunt, vanwege mijn opvatting dat als het er op aankomt toezicht vóór bemiddelen moet gaan. Overigens is dit enigszins een discussie om des keizers baard, want ik heb nog niet eerder meegemaakt dat een toezichtmaatregel als schrapping niet leidde tot een hoger beroep bij de rechter. Mocht u er dus toch voor kiezen schrappingen over te laten aan de tuchtrechter, dan is niet veel verloren. De bevoegdheid van de deken om als de omstandigheden daartoe nopen onmiddellijk te kunnen schorsen als ordemaatregel is mijns inziens echter onontbeerlijk. Ook voor, eventueel facultatief, overlaten van toezichtsbeslissingen aan de tuchtrechter voel ik per saldo niet. Toezicht is zeer gebaat bij duidelijkheid en niet bij een situatie waarin nu eens deze en dan weer een andere autoriteit toezichthouder blijkt te zijn. De deken zal, veel meer dan nu het geval is, zelf proactief toezicht behoren uit te oefenen, ook als er geen klachten zijn. Elk kantoor zou eens in de drie jaar bezocht moeten worden om te bezien of alles in orde is.