Het partnerschap bij een groot kantoor is niet voor iedereen weggelegd. Die positie vereist meer dan de beste juridische skills, zoals een hoge mate van ondernemerschap en organisatievermogen. Hoe gaat het langdurige traject richting een benoeming in zijn werk? Enkele recent benoemde partners én zij die hierover mede beslissen komen aan het woord in een interviewreeks. Vandaag het laatste deel, met Ernst-Jan van de Pas (33), sinds januari 2013 partner bij Dirkzwager in Arnhem.
Door Joris Rietbroek
Sinds 2004 is Van de Pas werkzaam binnen de sectie Intellectueel Eigendom- en IT-recht van Dirkzwager, die nu nog zes (binnenkort zeven) personen telt. Vooral IT-recht interesseerde hem tijdens zijn studie het meest. “Want hoe vertaal je nieuwe technologische ontwikkelingen naar wet- en regelgeving, en andersom?”
Na stages bij zowel een groot advocatenkantoor als een kleiner merkenbureau merkte hij dat hij de gouden middenweg tussen die twee uitersten zocht: “Ik was op zoek naar een informele werksfeer, maar wel bij een kantoor met body. Toen kwam er een plek vrij bij Dirkzwager in Arnhem en kon ik hier aan de slag.”
Mentaliteit ombuigen
De IE/IT-sectie is weliswaar een kleinere praktijkgroep binnen het kantoor uit Arnhem en Nijmegen, maar zette zich desalniettemin goed op de kaart door veelvuldig naar buiten te treden. “Wij moeten het hebben van voortdurende exposure om te groeien en klanten te vinden,” zegt Van der Pas. “Zeker als je niet in de Randstad zit, moet je duidelijk aan cliënten laten zien dat je bestaat en toegevoegde waarde kunt bieden. De expansie van onze sectie heb ik volop meegemaakt.”
“IE- en IT-recht was nog niet lang geleden een ‘randstedelijk’ rechtsgebied”, vult Dirkzwager-bestuurslid Hanna Zeilmaker aan. “Na het besluit deze sectie op te richten, moesten we een flinke krachtsinspanning leveren om de markt naar ons toe te trekken. Bedrijven dachten lange tijd: ‘voor ICT-zaken moeten we naar Amsterdam’. Die denkwijze moesten we ombuigen, en dat is gelukt.”
Het maximaal haalbare
Van de Pas omschrijft zichzelf als een ambitieus persoon die liefst het maximaal haalbare nastreeft. “Dus als dat binnen de advocatuur het partnerschap is, dan streef ik daarnaar,” vertelt hij. “Ik wist daarom al vroeg dat ik door wilde groeien en partner wilde worden. Ik was wel reëel in die ambitie: in eerste instantie wilde ik vooral goed opgeleid worden en een goede advocaat worden. Maar als je veel naar buiten treedt, val je binnen een organisatie vanzelf op. Zeker als je al vroeg nieuwe klanten werft die vervolgens terugkomen. Op den duur wilde ik graag die stap zetten om de koers van het kantoor mede te kunnen bepalen.”
Sinds januari 2013 is Van de Pas in de IE/IT-sectie een van de twee partners, door Dirkzwager overigens formeel aangeduid als vennoten. “Zo rond je vijfde, zesde jaar word je al eens gepolst over je ambities. Die moet je natuurlijk zelf hardop uitspreken, al hoefde ik dat niet eens te doen: het was de andere vennoten wel duidelijk wat ik wilde.” Dat was Zeilmaker ook opgevallen: “Je ziet het vanzelf als je mensen in huis hebt die het talent hebben en het leuk vinden om veel naar buiten te treden. Ernst Jan sprong er vroeg in zijn loopbaan uit op dit vlak. Hij combineert juridisch talent met gevoel voor de markt, en ging veel de boer op.”
Evenwicht
Volgens Zeilmaker kijkt het bestuur voortdurend naar wie de high potentials binnen de organisatie zijn. “Jaarlijks agenderen we een lijstje van ervaren medewerkers, om bij de vennoten te peilen hoe zij de toekomst van deze mensen voor zich zien. Dat dwingt ons na te denken en met elkaar te overleggen over onze medewerkers, ook over hen die uit zichzelf minder op de voorgrond treden maar wel in beeld moeten komen. Sinds enkele jaren kijken we ook nadrukkelijker naar vijfde- of zesdejaars, dus niet alleen naar de medewerkers die er het langst zitten. Wij beoordelen een mogelijke toetreding op meerdere aspecten, naast uiteraard de juridisch-inhoudelijke kwaliteit: Is er ruimte? Kan iemand zich binnen een bepaalde praktijk doorontwikkelen? Past iemand wel goed bij de club? Op basis van al die factoren kan het voorkomen dat er voor een negende of tiendejaars nog geen plek is, maar dat wij op termijn wel perspectieven zien voor een zesde- of zevendejaars.”
Voor Zeilmaker is de vraag wie op kunnen gaan voor het partnerschap onlosmakelijk verbonden met een andere vraag: hoe richt je het kantoor zo in dat het voor medewerkers die geen partner kunnen of willen worden toch aantrekkelijk is om bij ons kantoor te blijven werken? “Het is dan ook cruciaal om goed na te denken over de perspectieven en positie van medewerkers die geen partner worden,” stelt Zeilmaker. “Afgezien daarvan moeten kantoor en vennootschap aantrekkelijk blijven voor mensen van diverse pluimage. Diversiteit, ook naar man-vrouwverhouding, is hierin een belangrijke doelstelling. Per 1 januari 2015 treedt weer een vrouwelijke vennoot toe, een belangrijke stap naar meer diversiteit op ons kantoor. ”
Ondernemerschap in het bloed
Een kandidaat die wil opgaan voor het partnerschap bij Dirkzwager, moet op tenminste een vlak een onmiskenbare toegevoegde waarde bieden aan het kantoor. Bij Van de Pas bleek het ondernemerschap in zijn bloed te zitten: “Het zoeken van markten, ook als ze nog niet eens bestaan. Ik zie een technologische ontwikkeling en vraag me af hoe we daar op in kunnen spelen, hoe we het kunnen vertalen naar de juridische praktijk, naar een oplossing voor onze klanten. Neem cloud computing: cliënten zien de voordelen, maar beginnen ook de mogelijke nadelen ervan te zien. Zijn de leveranciers en hun apparatuur wel betrouwbaar? Wij als advocaten wijzen in die zin op risico’s, maar komen ook met oplossingen om die risico’s te minimaliseren.”
De voordracht van een medewerker voor de vennootschap begint met een informele ronde binnen de lokale vennotenvergaderingen voor een peiling van de eerste reacties. “Vervolgens stelt onze directeur een notitie op waarin de bedrijfsmatige aspecten van de toetreding worden toegelicht, concreet gaat het daarbij om de financiële ruimte,” somt Zeilmaker op. “De kandidaat stelt een ondernemersplan op en de sectievennoten maken een voordrachtsnotitie waarin staat waarom de kandidaat wordt voorgedragen en wat zijn toegevoegde waarde is.”
Nieuwe partner thuis verrast
Het concrete traject begint in de herfst, met de opstelling van de voordrachtsnotitie en het ondernemingsplan. Vervolgens gaat de vennotencommissie in het nieuwe jaar in gesprek met de sectievennoten en met de potentiële toetreder. Ook inventariseert de commissie het draagvlak bij de vennoten. Dit leidt tot een advies van de vennotencommissie aan de AVA, waarna de voordracht wordt geagendeerd voor de aandeelhoudersvergadering van maart.
“Als de benoeming geaccordeerd wordt, vindt de toetreding per 1 januari van het volgende jaar plaats,” zegt Zeilmaker. “Dat duurde vroeger overigens langer. Ik hoorde zelf in november 1996 dat ik per 1 januari 1999 zou toetreden, dat ging toen zo.” Heeft de nieuwe vennoot eenmaal het bevestigende telefoontje met de felicitatie gekregen, houdt Dirkzwager een feestelijke traditie in ere. “Dan gaan alle vennoten naar het huis van de nieuwe partner om aan de champagne en hapjes te gaan.”
Periode zonder stemrecht
Vanaf het moment dat de aankomend vennoot weet dat hij zal toetreden, schuift hij aan bij alle partnervergaderingen, al heeft hij pas stemrecht na de toetreding. Van de Pas: “Dat werkt heel goed. Zo is het in de eerste driekwart jaar voor de toetredend vennoot handig om iedereen aan tafel beter te leren kennen. Bovendien moet je plotseling nadenken over koersbepalende zaken, waar je tot voor kort nog geen weet van had. Opeens moet je cruciale standpunten in kunnen nemen. Die omschakeling vond ik het meest uitdagend.”
Dirkzwager hanteert een ingroeiperiode van meerdere jaren. “Dat heeft puur te maken met de hoogte van je goodwill,” legt Van de Pas uit. “In plaats van dat je in een keer een bedrag op tafel legt om je in te kopen, wat een begindertiger niet gauw op de bank heeft staan, wordt dit gecompenseerd met een lagere winstuitkering gedurende die eerste jaren. Zo ga je steeds een stapje omhoog, totdat je een zogenoemde honderd puntenvennoot bent.” Wat ook bij de carrière als vennoot hoort: de jaarlijkse partnerbeoordeling. “Dat is meer dan een lijstje met rapportcijfers. Het is een kritische zelfevaluatie over het afgelopen jaar, die je bespreekt met je medevennoot en met een vennoot uit de vennotencommissie. Dat leidt tot concrete afspraken voor het komende jaar.”
Heldere visie
Van de Pas geeft toe dat hij aan zijn managementskills mag werken, maar als jonge partner heeft hij glashelder voor ogen waar hij met zijn sectie naartoe wil. Beschikken over zo’n visie is wat hem betreft dan ook een vereiste om het tot vennoot te kunnen schoppen. “Het is zaak planmatig een koers uit te stippelen aan de hand van reële doelen. Als die koers aanpassing nodig heeft, moet je daarin kunnen sturen. Daarom is een goed businessplan ook zo belangrijk: dat dwingt je goed te blijven nadenken over de toekomst van je sectie, over de bezetting, ontwikkeling, groeimogelijkheden, al dan niet onontgonnen gebieden, alles.”