Vorige week maakten we nieuws met de advocaat die in een echtscheidingszaak 130.000 euro declareerde, en die daar na tussenkomst van de Geschillencommissie Advocatuur en het gerechtshof Den Haag nog 40.000 euro van over hield. De verleiding is groot om de man meteen toe te laten treden tot het Gilde der Bovenmodale Vorkschrijvers: 130.000 euro is een enorm bedrag voor een echtscheiding. Dat vindt de Geschillencommissie Advocatuur kennelijk ook. Maar…
Er zijn natuurlijk enorm complexe echtscheidingen. Er is veel onroerend goed of er zitten een of meer eigen bedrijven en andere dure bezittingen in de boedel, er zijn kinderen bij betrokken en schuldeisers, enzovoort enzoverder. Een cliënt kan daar best 130.000 euro aan advocaatkosten op wegtikken, vooral als partijen flink met elkaar in de clinch liggen. Beetje kort gedingen, aangifte hier en daar, wat mislukte mediations en procedures bij verschillende rechterlijke instanties. De hoogte van deze declaraties is daarom niet bij voorbaatverdacht.
Er zit ook een andere kant aan de zaak. Wat zijn de bevoegdheden van de Geschillencommissie Advocatuur in deze? Zijn ze daar deskundig genoeg om de advocaatkosten van een ingewikkelde echtscheiding goed in te schatten, of zijn ze toch eerst en vooral een organisatie die de belangen van de cliënt in het vizier heeft? Veel verder dan de constatering dat het hier ging om een “bovenmodale echtscheidingsproblematiek” komt de Geschillencommissie niet. En hoe verhoudt de beoordeling door de Geschillencommissie zich tot de beoordeling van de declaraties door de begrotingscommissie op grond van de Wet tarieven burgerlijke zaken? Is de advocaat bij laatstgenoemde instantie wellicht beter af?
U mag het zeggen. Zeker is dat is gekozen voor de Geschillencommissie, en dat de cliënt daar mee heeft ingestemd. Ik vermoed dat Oomen en ook Van Diepen Van der Kroef zich over deze en andere keuzes in deze zaak zich inmiddels de nodige haren uit het hoofd hebben getrokken. Het in deze mate laten oplopen van de rekeningen (ook als die correct zijn), de keuze voor de Geschillencommissie en het besluit om de beslissing van deze instantie bij de rechter aan te vallen én één dag voor de zitting 36 ordners aandragen bij diezelfde commissie om de zaak nog te redden: het komt allemaal niet sterk over.
Lokale autonomie
Dat geldt ook de beslissing van Van Diepen Van der Kroef om zich als partij in deze kwestie te voegen. Natuurlijk, je wilt als kantoor de advocaat bijstaan, helemaal als die beweert dat de zaak 100% loepzuiver is. Maar bij Van Diepen is het besluit om zich achter Oomen op te stellen en te gaan procederen tegen de beslissing van de geschillencommissie volgens bestuurslid Anouk van der Veen genomen op vestigingsniveau, terwijl de reputatieschade bij verlies van die procedure niet alleen voelbaar is in de vestiging Haarlem, maar ook in de andere vestigingen van het kantoor.
Dan komt de vraag op of een organisatiemodel van een kantoor met meerdere vestigingen en met kennelijk veel autonomie op lokaal niveau, nog wel bij de tijd is. Het lijkt om meerdere redenen aan te bevelen dat het dagelijkse bestuur van het kantoor bij dit soort zaken op enigerlei wijze wordt betrokken: het staat verder van de advocaat af en kan objectiever naar het declaratiegeschil kijken. Het dagelijks bestuur kan om diezelfde reden eenvoudiger aansturen op een minnelijke schikking met de cliënt. En het bestuur zal bij de beslissing om te gaan procederen meer oog hebben voor de belangen van de hele organisatie, waarbij de mogelijke reputatieschade voor het kantoor als geheel ook zeker zal meewegen.
Deze muis gaat vast nog een staart krijgen. Keep you posted.
Lucien Wopereis, hoofdredacteur
Reageren? Dat kan via redactie@advocatie.nl of op LinkedIn, groep Dutch Lawyers
Update, Jeroen Veldhuis laat via LinkedIn het volgende weten: “Per 1 januari 2011 is de Wet tarieven burgerlijke zaken (Wtbz) ingetrokken en vervangen door de Wet griffierechten burgerlijke zaken. In deze laatste wet is de begrotingsprocedure zoals de Wtbz komen te vervallen.”
Update, advocaat E.A.C. Sandberg laat op zijn beurt via e-mail weten dat Veldhuis het mis heeft: “De artikelen 1 tot en met 26, 57 en 58 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken komen te vervallen. En dus niet de begrotingsprocedure van artikelen 29 tot en met 40, dat is het enige dat nog in de wet staat…” Voer voor juristen! Hier wordt deze discussie voor nu even gesloten. U kunt verder discussiëren op LinkedIn, groep Dutch Lawyers , alwaar Veldhuis inmiddels weer heeft gereageerd op Sandberg.