De Clercq Advocaten en Notarissen heeft gediscrimineerd op grond van geslacht door een vrouw af te wijzen als advocaat-stagiaire. Tot dat oordeel komt het College voor de Rechten van de Mens in een uitspraak van 2 december jongstleden. Vlak daarvoor kreeg het kantoor ook het deksel op de neus in een ontslagzaak van een advocaat-medewerker.
In de zaak bij het college laat De Clercq per e-mail aan de vrouwelijke sollicitant weten dat de voorkeur uitgaat naar een mannelijke kandidaat, gelet op de ‘te eenzijdige samenstelling van het team, met 12 vrouwelijke juristen slechts 3 mannelijke juristen’. Het gaat om het team arbeidsrecht van het kantoor. Dit leidt tot het oordeel van de commissie dat De Clercq direct onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt, ‘omdat verweerster rechtstreeks heeft verwezen naar het vrouw zijn van verzoekster’.
Er speelt nog een andere kwestie. De sollicitante heeft tijdens het eerste gesprek meegedeeld dat zij getrouwd is met de broer van een advocaat die op 1 oktober 2015 bij De Clercq in dienst is getreden. Er is volgens de sollicitante enige wrijving tussen de advocaat en haar man. Volgens haar hoeft dat echter niet tot problemen te leiden. Haar zwager is het daar kennelijk niet mee eens, want hij vertrekt bij het kantoor kort nadat hem is verteld dat verzoekster (de sollicitante, red.) bij De Clercq heeft gesolliciteerd.
De Clercq voert daarop bij het college aan dat de man-vrouwverhouding van het team arbeidsrecht uitsluitend is aangevoerd om de sollicitante de werkelijke reden van afwijzing te besparen, te weten het vertrek van de zwager. Het college gaat daar niet in mee: ‘Verweerster zegt in de kern twee dingen: de familieproblematiek was de werkelijke reden en het vrouw zijn van verzoekster is alleen als reden genoemd om haar de werkelijke reden te besparen. Het College kan dit betoog niet volgen. In meergenoemde mail van 21 december 2015 van de HR-medewerker wordt immers wel degelijk gerefereerd aan de familieproblematiek, die verzoekster dus niet “bespaard” is als reden. Veeleer is er sprake van twee redenen die naast elkaar staan.’
Daarnaast is het College van oordeel dat ook het gegeven dat De Clercq uiteindelijk een vrouw heeft aangenomen voor de functie, ‘niet bewijst dat verweerster verzoekster niet heeft afgewezen (mede) omdat ze een vrouw is’. Voor zover De Clercq zich zou willen beroepen op uitzonderingen in de Wet Gelijke Behandeling: die vlieger gaat niet op. De WGB alleen een uitzondering op het verbod op onderscheid ten behoeve van vrouwen, aldus het college.
Uitzicht op ander werk
Enkele dagen voor de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens, deed de rechtbank Den Haag uitspraak in een ontslagzaak van een advocaat-medewerker van De Clercq. Ook die zaak – nog niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl – pakt niet gunstig uit voor het Leidse kantoor. De advocaat-medewerker kreeg in 2015 een arbeidsconflict met De Clercq en meldde zich ziek, maar wist vrij snel daarop een andere betrekking te vinden. Daarop wil het kantoor het salaris niet meer betalen op basis van een vaststellingsovereenkomst. Daarin is bepaald dat de werkneemster op het moment van ondertekening van de overeenkomst geen andere werkzaamheden mag verrichten, ‘noch een concreet uitzicht daarop (…) hebben’.
De kantonrechter is van oordeel dat dit beding in de vaststellingsovereenkomst in strijd is met lid 9 van artikel 7:628 BW, ‘gelet op de bewoordingen van de overeenkomst en hetgeen partijen daarover ter comparitie hebben verklaard’. Het kantoor moet daarom het achterstallige salaris betalen aan de voormalige werknemer.
Klik hier voor het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens