De liefde tussen twee ooit samenwerkende Drentse notariskantoren, X en Y, gevestigd in naburige plaatsen, kwam tot een einde toen kantoor X een lading ongeadresseerde wervende brieven in de postvakjes gooide van de bewoners van een zorgcentrum in de plaats waar kantoor Y gevestigd was.
Notaris Y was daar natuurlijk niet blij mee, want het was de bedoeling dat die vette kluif met testamentbehoeftige ouden van dagen het grind zouden doen knerpen bij zijn kantoor om de hoek. Bovendien stond niet in de brief dat de aangeprezen diensten ook door zijn kantoor konden worden verricht. En hij was van te voren niet op de hoogte gesteld van de wervingsactie van zijn collega.
Y werd boos om de dreigende broodroof en stapte naar de kamer van toezicht te Assen, want de verhoudingen waren ernstig verstoord. Bovendien was dit een overtreding van de gedragsregels 26 en 28, vond hij. Artikel 28 bepaalt dat de notaris bij het bedrijven van publiciteit mogelijke opdrachtgevers, niet zijnde cliënten, niet rechtstreeks mag benaderen, behoudens voor zover dat schriftelijk geschiedt aan een groep geadresseerden.
Grind knerpen? Welnee, pure informatievoorziening. Een “informatieve, waarheidsgetrouwe en objectief geformuleerde brief” voor de ouden van dagen, binnen het werkgebied van zijn kantoor, aldus notaris X. Bovendien: “notarissen worden geacht marktgericht te denken, [dat] maakt dat een notaris zijn wijze van marktbenadering niet direct zal melden aan zijn collega,” aldus het verweer van X.
De tuchtrechters oordelen mild over X, die toevallig ook lid was van dezelfde Assense kamer van toezicht. De brief werd weliswaar als mild wervend beschouwd, maar: “De Kamer is van oordeel dat het notariskantoor met de brief […] de grenzen van de binnen het notariaat geldende publiciteitsregels niet heeft overschreden.” Ook in andere plaatsen waar X klanten had, werd de brief verspreid in zorgcentra. Y van te voren inlichten hoefde niet van de kamer. Want: marktwerking, u weet toch? Geen maatregel.