Een Noord-Hollandse advocaat is afgelopen week door de Raad van Discipline voor onbepaalde tijd geschorst omdat hij duidelijk zijn praktijk niet meer kon uitoefenen. Hij was al sinds eind 2014 niet meer verzekerd voor beroepsaansprakelijkheid, had een betalingsachterstand van bijna 9.000 euro aan griffierechten en hield zich maandenlang bewust onbereikbaar. Ook waren er binnen drie maanden tijd acht klachten over zijn functioneren ingediend.
De tuchtzaak werd op 23 november behandeld door de Raad van Discipline, nadat de advocaat al enkele maanden niet meer had gereageerd op berichten van de deken. De situatie was volgens de deken wel zo schrijnend dat de beslissing tot schorsing met onmiddellijke ingang nog diezelfde week viel.
Er was namelijk niet alleen sprake van tal van financiële misstanden op het kantoor, ook waren er sinds van eind augustus tot eind november acht klachten dan wel verzoeken tot dekenbemiddeling ingediend ten aanzien van de advocaat. In eerdere gesprekken met de deken had hij gelogen over brieven die hij zou hebben gestuurd aan de NOvA, de betaling van de griffierechten en het aantal lopende zaken dat hij nog onder zich heeft.
De veroordeelde advocaat lijkt zelf overigens ook te hebben ingezien dat hij de toga beter aan de wilgen kan hangen: hij heeft inmiddels verzocht om zich per 31 december dit jaar te laten schrappen van het tableau, met de toezegging om alles keurig af te handelen. De deken hecht echter weinig waarde aan die toezegging: ‘Er bestaat voorts grote ongerustheid over de belangenbehartiging van de cliënten van verweerder’.
De raad deelt deze vrees, dus is er op verzoek van de deken een waarnemer aangewezen – de Haarlemse advocaat A.H. Gaastra – die de dossiers zo snel mogelijk op zich zal nemen. Hij krijgt hiervoor een vergoeding van maximaal 10.000 euro, te voldoen door de geschorste advocaat.
Waar die tot op heden kantoor hield, blijkt overigens niet volledig duidelijk te zijn. Volgens de beslissing van de raad mag de waarnemer zich ‘zo nodig met behulp van de sterke arm toegang te verschaffen tot de ruimte waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd, dan wel tot de ruimte waarvan de deken vermoedt dat zijn dossiers en cliëntgegevens zich bevinden’.