Voor het slagen van een vordering jegens een individuele advocaat op grond van beroepsaansprakelijkheid na een onrechtmatige daad, is niet vereist dat aan de advocaat in kwestie een ‘persoonlijk ernstig verwijt’ kan worden gemaakt. Dat heeft de Hoge Raad eind vorige week bepaald. Eerder beslisten de rechtbank en het hof dat de persoonlijk beroepsaansprakelijkheid van advocaten moest worden afgewezen, omdat de opdracht was verstrekt aan het kantoor, en niet aan de advocaten persoonlijk.
De eiser in deze zaak verstrekte een geldlening van een miljoen euro aan een vastgoedbedrijf. Als onderpand kreeg de eiser een aantal borgtochten en hypothecaire zekerheid op een perceel grond in Roden. Toen het vastgoedbedrijf failliet ging, bleek dat ook de borgen failliet waren gegaan, en dat de grond in Roden slechts 140.000 euro waard was.
Eiser werd bij het afsluiten van leningsovereenkomst bijgestaan door een partner van het advocatenkantoor, en een advocaat in dienstbetrekking. De opdracht tot advisering werd door de eiser verstrekt aan de maatschap. De eiser stelt echter de partner en de advocaat in dienstbetrekking persoonlijk aansprakelijk omdat hij van mening is dat ze ‘toerekenbaar zijn tekortgeschoten en onrechtmatig hebben gehandeld’. Ze hebben de waarde van de grond in Roden ‘niet onderzocht en geverifieerd, en hem hierover niet geadviseerd’.
Rechtbank en hof zijn van mening dat de eiser het kantoor had moeten aanspreken, en niet de individuele advocaten. In de woorden van het hof: ‘Het gevorderde ten laste van de partner en de advocaat in dienstbetrekking zal worden afgewezen nu de opdracht aan de maatschap en niet aan hen persoonlijk is gegeven. Feiten die een persoonlijk ernstig verwijt aan de partner of de advocaat of een door hen persoonlijk gepleegde onrechtmatige daad hadden kunnen opleveren zijn niet gesteld. De stelling van eiser dat zijn niet naar behoren hebben geadviseerd of zelfs ernstig zijn tekortgeschoten in hun dienstverlening als advocaat is voor een dergelijke conclusie onvoldoende (…)’.
De Hoge Raad oordeelt anders. Ten aanzien van de advocaat in dienstbetrekking: ‘Als de cliënt de advocaat aanspreekt die de opdracht feitelijk heeft uitgevoerd, maar die niet zijn contractuele wederpartij is, kan aansprakelijkheid slechts worden aangenomen met inachtneming van de daarvoor in art. 6:162 BW gestelde eisen. (…) Voor het slagen van deze vordering is niet vereist dat aan de advocaat in dienstbetrekking persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake van zijn advieswerkzaamheden voor eiser.’
Ten aanzien van de partner stelt de Hoge Raad: ‘Indien een advocaat door zijn cliënt wegens een beroepsfout uit onrechtmatige daad wordt aangesproken, betreft dit zijn aansprakelijkheid als beroepsbeoefenaar en niet zijn aansprakelijkheid als bestuurder van een vennootschap.’
De eerdere arresten van het hof Den Bosch worden vernietigd. Het geding wordt door de Hoge Raad terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.