De rechtbank Rotterdam besliste op 9 juni 2011 dat een ex-werknemer van een bedrijf dat wordt verdacht van een overtreding van de Mededingingswet geen zwijgrecht toekomt. Dit is de eerste rechterlijke uitspraak over het zwijgrecht van een ex-werknemer op grond van de Mededingingswet. Op grond van eerdere rechterlijke uitspraken kon worden geconcludeerd dat de rechtspaak een ruime opvatting had over de kring van personen die het zwijgrecht kon toekomen. Bedrijven zien zich – als deze uitspraak in hoger beroep wordt bevestigd – geconfronteerd met grotere en moeilijk beheersbare risico’s.
Bij een verdenking van een overtreding van de Mededingingswet “is er geen verplichting aan de zijde van de onderneming om een verklaring af te leggen” (artikel 53 Mw). Dit is gebaseerd op het strafrechtelijke en het mensenrechtenprincipe dat een verdachte niet hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling (het zogenaamde verbod van zelfincriminatie).
De heersende opvatting was ruim: in beginsel ieder die tot de onderneming behoort en via wie de onderneming wordt gehoord – dus niet alleen de civielrechtelijke vertegenwoordigers – komt het zwijgrecht toe. Deze lijn werd ngezet met de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2003 (Texaco Nederland B.V., zaaknr 02/259).
In de recentste uitspraak ging het om een ex-werknemer die werd ondervraagd over een periode dat hij nog in dienst was van de betreffende onderneming en over feiten die hem bekend waren uit hoofde van zijn inmiddels beëindigde dienstbetrekking.De rechtbank is van oordeel dat een ex-werknemer rechtstreeks als individu wordt ondervraagd, en niet als vertegenwoordiger van de onderneming. Er kan geen sprake meer zijn van zelfincriminatie van de onderneming. Daarom komt hem geen zwijgrecht toe. Het argument van de werknemer dat hij die kennis alleen kon hebben opgedaan vanuit zijn dienstbetrekking, bracht de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De uitspraak van de rechtbank hanteert een mijns inziens kunstmatig aandoend onderscheid tussen werknemers en ex-werknemers: bepalend voor het zwijgrecht zou moeten zijn in welke hoedanigheid de kennis waarover betrokkene wordt ondervraagd, is opgedaan. De eerdere uitspraken laten de ruimte voor deze opvatting, omdat daarin de civielrechtelijke band met de onderneming niet relevant wordt geacht.
Het is nog niet bekend of hoger beroep wordt ingesteld. Hoger beroep kan worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Bernadette van Leeuwen, JuristvandeZaak