Een advocatenkantoor dat door een oud-cliënt voor bijna vijf miljoen euro aansprakelijk was gesteld, is aan de claim ontsnapt dankzij een succesvol beroep op de klachtplicht. De rechtbank Oost-Brabant heeft afgelopen week alleen al hierom de eis afgewezen: de cliënt was te laat met de vordering.
Deze cliënt in kwestie is een vermogensbeheerder, die in 1997 participeert in een aandelentransactie met verschillende partijen, zo blijkt uit het vonnis van de rechtbank van 12 februari. Naheffingen van de Belastingdienst voor de verkochte bedrijven (o.a. overdrachtsbelasting) leiden tot meerdere rechtszaken, en uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst met de fiscus. In 2008 begint de vermogensbeheerder een procedure tegen de partij die elf jaar eerder de aandelen leverde, aanvankelijk bijgestaan door het advocatenkantoor dat nu succesvol een claim heeft afgeweerd.
Gedurende de jarenlange procedure gaan enkele zakenpartners failliet en stapt de advocaat van de vermogensbeheerder over naar een ander kantoor, dat de zaak vervolgens overneemt. De procedure loopt niet goed af voor de cliënt: zowel in eerste aanleg (in juli 2015) als in hoger beroep (juli 2017) oordeelt de rechter dat zij gehouden is aan bepalingen uit de overeenkomst met de belastingdienst. De veroordeling: betaling van in totaal bijna zeven miljoen euro aan navorderingen, boetes en heffingsrente.
Hierop stelt de vermogensbeheerder het eerste advocatenkantoor aansprakelijk voor de geleden schade, met als eis de vergoeding van een kleine vijf miljoen euro. De advocaat had moeten waarschuwen voor de risico’s die de garantiebepalingen met zich meenamen en dat een van de zakenpartners in grote financiële problemen verkeerde, aldus de oud-cliënt. Die zou bij een schikking met de fiscus hooguit 850.000 euro kwijt zijn geweest; met deze som afgetrokken, eist ze een vergoeding van ruim 4,8 miljoen euro door het advocatenkantoor.
Schending zorgplicht?
Het kantoor doet echter met succes een beroep op de klachtplicht en de eigen algemene voorwaarden. De rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de vermogensbeheerder de vermeende fouten van de advocaat kort na het vonnis van juli 2015 had moeten ontdekken en aankaarten. Dit door zelf te onderzoeken of het kantoor de zorgplicht al dan niet had geschonden.
‘[Eiseres] had daar enige tijd voor mogen nemen, maar van haar kon toch wel worden verwacht dat zij uiterlijk binnen 3 maanden haar onderzoek hiernaar had voltooid,’ aldus het vonnis. ‘Mocht [eiseres] pas in 2018 bekend zijn geworden met het gehele dossier, dan komt dit voor haar rekening en risico.’ Bovendien maakte de vermogensbeheerder geen haast bij de aansprakelijkheidsstelling van haar eerste advocatenkantoor. In maart 2018 werd een onderzoek naar de advocatenbijstand aangekondigd, om pas ruim een half jaar later een dagvaarding uit te brengen.
‘Dit is ruim drie jaar na het vonnis van de rechtbank Amsterdam,’ onderstreept de rechtbank Oost-Brabant, die de claim alleen al afwijst wegens het niet voldoen aan de klachtplicht. ‘De ratio van de klachtplicht is het beschermen van debiteuren tegen late en daardoor moeilijk meer te betwisten klachten. Door pas na een dergelijke termijn actie te ondernemen, is [gedaagde] in haar verdediging geschaad.’