Een advocatenkantoor dat stelt dat een onbevoegd aangegane overeenkomst tot het verlenen van rechtsbijstand toch bindt, zal aan moeten tonen dat de klant uiteindelijk baat heeft gehad bij de verleende rechtsbijstand. Daarvoor is onvoldoende om te wijzen op de positieve uitslag van een kort gedingvonnis. Het kantoor moet ook vermelden of een bodemprocedure is gevolgd, dan wel dat hoger beroep is ingesteld, en wat daarvan het resultaat is geweest.
Dat heeft het gerechtshof Den Bosch op 8 december bepaald. Volgens het hof gaat het er niet alleen om of de klant – een vennootschap onder firma – aanvankelijk voordeel heeft gehad bij de verleende rechtsbijstand, ‘maar juist ook of dat uiteindelijk het geval is geweest’. ‘Om dat te kunnen beoordelen is het in dit geval niet alleen vereist om de uitkomst van het kort geding in eerste aanleg te vermelden, maar ligt het op de weg van appelante (het advocatenkantoor, red.) om tevens aan te geven of het in geschil tussen de vennootschap onder firma en de werkneemster al dan niet een bodemprocedure is gevolgd, dan wel hoger beroep is ingesteld van het kort gedingvonnis en zo ja, wat daarvan het resultaat is geweest,’ aldus het hof.
In deze zaak weigerde de vennootschap onder firma om het advocatenkantoor te betalen, omdat de vennoten afzonderlijk beperkt vertegenwoordigingsbevoegd waren tot een bedrag van 2000 euro. Een van de vennoten schakelde een advocatenkantoor in bij een geschil met een werknemer, en de rekeningliep op tot ruim 4.500 euro. Het hof stelt dat er ‘geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat [vennoot 1] door [geïntimeerde] was gemachtigd om mede namens haar de overeenkomst met het advocatenkantoor aan te gaan’.