Het feit dat een advocatenkantoor enkel ‘aanwijzingen’ heeft dat twee ex-partners met hun nieuwe kantoor een cliënt hebben afgesnoept, is niet voldoende reden om de cliëntenlijst en administratie in te mogen zien. Dit heeft de voorzieningenrechter in Utrecht onlangs bepaald.
In de zomer van 2017 verlaten twee partners hun advocatenkantoor om voor zichzelf te beginnen in Zeist. Ze nemen bovendien vier advocaat-medewerkers van dit kantoor mee. Een van hun nieuwe cliënten blijkt een zusteronderneming van een cliënt van hun vorige kantoor te zijn. Ook treedt het nieuwe kantoor op voor een nieuwe rechtspersoon binnen de groep waar diezelfde cliënt deel van uitmaakt.
Hun vorige kantoor wijst hierop geërgerd naar de door zijn ex-partners getekende relatiebedingen, die voorschrijven dat zij twee jaar lang geen cliënten van hun voormalige firma mogen bedienen. De partners stellen echter dat ze geen opdrachtovereenkomst hebben met deze cliënt, enkel met die zusteronderneming en de nieuw gevormde rechtspersoon.
Het kantoor spant hierop een kort geding aan en eist inzage in de administratie om te kunnen zien voor welke cliënten er is gewerkt vanaf de oprichting van het kantoor tot en met 31 december 2019. Ook wil de eisende partij e-mails in aanloop naar de opdrachtbevestigingen inzien, evenals facturen uit de periode van 6 maart 2019 tot en met 1 mei 2020. Subsidiair eist het kantoor dat de nieuwe firma meewerkt aan een onderzoek door de deken, dit alles op straffe van een dwangsom.
Onvoldoende handen en voeten
De vorderingen stranden echter al bij de vraag of het eisende advocatenkantoor wel een rechtmatig belang heeft bij inzage in de administratie. Het antwoord hierop luidt ‘nee’, aldus de voorzieningenrechter in een op 31 juli gepubliceerde uitspraak van half juli. ‘Voor zover [eiseres] naar voren brengt dat zij vermoedt dat [gedaagde] ook rechtstreeks opdrachten heeft aangenomen van [onderneming 2] B.V., heeft zij dat vermoeden in dit kort geding – gelet op de uitleg van [gedaagde] – onvoldoende handen en voeten gegeven.’ Het geschil ziet vooral op de uitleg van de relatiebedingen en de gemaakte afspraken, aldus de rechter. ‘[eiseres] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt hoe een inzagevordering haar hierbij kan baten.’
Daar komt bij dat het eisende kantoor enkel ‘aanwijzingen’ zegt te hebben ontvangen dat zijn ex-partners tegen de afspraken in cliënten en relaties hebben afgesnoept. Over de aard van die aanwijzingen wil het kantoor bij de voorzieningenrechter niets zeggen; er worden geen namen genoemd vanwege de juridische tactiek om ‘de kaarten tegen de borst te houden’.
Daar kan de voorzieningenrechter niets mee: ‘De vrees dat er een debat ontstaat over de juridische beoordeling van bepaalde (gestelde) feiten, is geen reden om niet alle feitelijke informatie die relevant is voor de beoordeling naar voren te brengen. [eiseres] kan dus niet, zonder gegronde redenen, volstaan met een algemene opmerking dat zij over ‘aanwijzingen’ beschikt, zonder die aanwijzingen nader te duiden in reactie op het verweer van [gedaagde].’
Bovendien is de informatie die het advocatenkantoor wil inzien vertrouwelijk, onderstreept de voorzieningenrechter. ‘De correspondentie tussen advocaten en hun (aspirant-)cliënten alsook een lijst met namen van cliënten vormen typen informatie ten aanzien waarvan een advocaat tot geheimhouding is verplicht. Hoewel dat gegeven, als in voldoende waarborgen is voorzien, niet zonder meer in de weg hoeft te staan aan inzage, verlangt het wel extra voorzichtigheid. Het toestaan van een ruime inzage in de cliëntenadministratie van een advocatenkantoor op basis van minimaal gespecificeerde en weersproken vermoedens over schendingen van relatiebedingen, strookt niet met die voorzichtigheid.’