Een ex-De Brauw-partner mocht in januari 2020 op grond van zijn verschoningsrecht weigeren om vragen te beantwoorden die hem werden gesteld als getuige. Dat heeft het Amsterdamse hof dinsdag bepaald in de zaak tussen de klokkenluider van SBM Offshore en de voormalig advocaat van het bedrijf.
Het was ex-werknemer en klokkenluider Jonathan Taylor, in de periode 2002-2012 bedrijfsjurist bij SBM Offshore, die een voorlopig getuigenverhoor wenste tegen de achtergrond van de slepende smeergeldaffaire bij het bedrijf uit Schiedam. Taylor maakte zelf openbaar dat SBM onder meer in Brazilië en Angola steekpenningen ter waarde van zo’n 250 miljoen Amerikaanse dollar had betaald. Vervolgens zou het bedrijf een intern onderzoek naar deze betalingen hebben misbruikt om criminele activiteiten te maskeren en de markt te misleiden.
Een procedure van SBM tegen de klokkenluider wegens laster werd uiteindelijk ingetrokken, maar inmiddels overweegt Taylor zelf een procedure tegen zijn voormalig werkgever aan te spannen. In dat kader wilde hij naast enkele directieleden ook voormalig De Brauw Blackstone Westbroek-advocaat Jaap de Keijzer laten horen, aangezien hij – vanaf medio 2013 – in opdracht van SBM het betreffende interne onderzoek naar de fraude had uitgevoerd,
Geheimhoudingsplicht
Eenmaal bij de rechter-commissaris begin 2020, beroept De Keijzer zich echter direct op zijn verschoningsrecht. Alle informatie die hij tijdens het interne onderzoek bij SBM heeft verkregen in zijn hoedanigheid als advocaat, valt onder zijn geheimhoudingsplicht, zo betoogt hij. Hetzelfde geldt voor de adviezen die hij zijn cliënt op basis van de onderzoeksbevindingen heeft gegeven.
Het Amsterdamse hof bevestigt nu in een beschikking dat De Keijzer – die De Brauw overigens al in 2017 verliet – de hem gestelde vragen inderdaad niet hoeft te beantwoorden. De eerdere beslissing van de rechter-commissaris bij de rechtbank Noord-Holland is hiermee bekrachtigd. Het gaat immers ‘om niet-publieke informatie die de advocaat in het kader van zijn beroepsuitoefening heeft verkregen en die niet aan hem is verstrekt met als doel deze met derden te delen’, zo stelt het hof. ‘Beantwoording van vragen over het interne onderzoek zou ertoe kunnen leiden dat openbaar gemaakt wordt wat verborgen dient te blijven.’
Het doet hierbij volgens het gerechtshof niet ter zake dat SBM zelf meerdere stukken van het interne onderzoek openbaar heeft gemaakt of ter beschikking heeft gesteld aan derden. Zoals bijvoorbeeld aan het Openbaar Ministerie, met wie SBM een schikking à 240 miljoen dollar trof. “Het is immers niet aan SBM, maar aan de advocaat om te beoordelen welke informatie hem in zijn hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd en welke adviezen hij als zodanig aan SBM Offshore heeft gegeven,” aldus het hof.
‘Potentieel misleidend’
Het gerechtshof merkt in dit kader nog wel op enkele persberichten van SBM uit 2012 en 2014 ‘op zijn minst potentieel misleidend’ te vinden. In deze berichten werd namelijk gerept over een onafhankelijk onderzoek door externe personen, terwijl het onderzoek in werkelijkheid werd gedaan door de hiervoor ingehuurde De Keijzer. Dit maakt dat een dergelijk zelfonderzoek niet als onafhankelijk kan worden bestempeld, stelt het hof kritisch over zulke onderzoeken door advocaten.
Uit de beschikking: ‘Het grote (niet juridisch geschoolde) publiek zal bij een door een of meer externe personen uitgevoerd onafhankelijk onderzoek niet bepaald denken aan een onderzoek dat (mede) wordt uitgevoerd door iemand die als advocaat door de betrokkene is ingeschakeld om dat onderzoek te verrichten (en haar naar aanleiding daarvan over haar rechtspositie te adviseren) en die zich daarom in beginsel op een hem toekomend verschoningsrecht kan beroepen’.
Ondanks deze kritiek van het hof op de vermeende onafhankelijkheid van zelfonderzoeken, leidt een en ander er echter ‘niet toe dat de advocaat geen beroep op zijn verschoningsrecht kan doen’.