Advocate Henriëtte Nakad mag toch weer jeugdzorg-gerelateerde zaken gaan doen. Volgens het Hof van Discipline heeft de Amsterdamse deken Henrichs niet voldoende onderbouwd dat ze door ‘een zekere mate van tunnelvisie en complotdenken’ niet zou voldoen aan de professionele standaard voor advocaten.
Hiermee heeft het Hof van Discipline afgelopen maandag een beslissing van de Raad van Discipline uit april dit jaar vernietigd. Het was de raad die het Nakad had verboden om nog jeugdzorgzaken te doen of aan te nemen, na een verzoek hiertoe van de Amsterdamse deken.
Die stelde ruim een jaar geleden een onderzoek in naar Nakad, nadat hij klachten over haar had ontvangen van Jeugdbescherming West in de hoofdstad. Volgens deze klachten – én signalen vanuit de rechtspraak – bewoog de advocate zich steeds meer in de wereld van complotdenkers en uitte zij felle aanvallen op de Nederlandse jeugdzorg, politiek en rechtspraak, zowel in de rechtszaal als op social media.
Zo beweerde ze eerder hoe het jeugdzorgstelsel zich schuldig zou maken aan ‘ontvoering en gijzeling, foltering en andere wreedheden, en misschien wel misdaden tegen de menselijkheid.’ Deze en vele andere van haar uitspraken keren ook weer terug in de uitgebreide uitspraak van het Hof van Discipline van 6 december.
Begin dit jaar diende deken Henrichs een verzoek in bij de Raad van Discipline op grond van artikel 60b Advocatenwet om haar een gedeeltelijk beroepsverbod op te leggen: zij zou in het geheel geen jeugdrechtzaken meer mogen doen, omdat ze geen ‘professionele distantie’ kan bewaren tot haar cliënten en andere partijen. ‘Zij ziet zichzelf als een klokkenluider, die als advocaat met juridische procedures ernstige misstanden binnen de jeugdzorg aan de kaak moet stellen,’ aldus het verzoek. ‘Als de rechterlijke macht haar niet in het gelijk stelt, beschuldigt zij de rechterlijke macht van (medeplichtigheid aan) diezelfde misstanden.’
De raad wees zijn verzoek half april toe, ervan overtuigd dat haar ‘tunnelvisie en een zekere mate van complotdenken haar hinderen in haar oordeelsvorming’. Hierdoor achtte de raad haar niet in staat om jeugdzorg-gerelateerde zaken te doen, een besluit waartegen Nakad hoger beroep aantekende. Volgens haar was de raad niet bevoegd om zo’n beslissing te nemen en werden de misstanden in de jeugdzorg niet betrokken in het oordeel.
Onvoldoende onderbouwd
Haar beroep heeft enig succes: het Hof van Discipline zegt weliswaar de zorgen van de raad en de deken te delen, maar vindt de stelling van Henrichs dat Nakad niet zou voldoen aan de professionele standaard voor advocaten ‘onvoldoende onderbouwd, zeker nu de deken nog geen onderzoek heeft verricht in individuele dossiers van verweerster’.
‘Het hof heeft […] onvoldoende grondslag gevonden voor het oordeel dat verweerster de aan haar toevertrouwde dossiers gebrekkig heeft behandeld en dat haar rechtshulpverlening aan cliënten in het gedrang is gekomen,’ zo staat in de uitspraak. ‘Hetzelfde geldt voor het verwijt dat verweerster valse hoop zou hebben gegeven aan haar cliënten. Het dossier bevat daarvoor weliswaar aanwijzingen, maar die vormen onvoldoende grondslag voor deze verstrekkende conclusie.’
Bovendien heeft de advocate zich recent verder bekwaamd in jeugdrecht-gerelateerde onderwerpen en op dit vlak elf opleidingspunten behaald, constateert het hof. Er is daarom op dit moment geen aanleiding voor een verbod om op te treden in jeugdzorgzaken.
Wel ziet het hof hoe haar beroepshouding ‘een negatieve invloed’ heeft op haar praktijkvoering en handelen als advocaat. Daarom stelt het hof een tijdelijke voorziening in: praktijkbegeleiding door een ervaren advocaat, gedurende een jaar en op kosten van Nakad zelf. Deze praktijkbegeleider moet haar helpen bij jeugdzorg-gerelateerde zaken met behulp van ‘regelmatige intervisie, het meelezen van adviezen aan cliënten en processtukken’.