Altijd lezenswaardig: tuchtzaken over onnodig grievende uitlatingen. Want waar liggen de grenzen? De wederpartij zonder enige noodzaak betichten van ‘cognitieve beperkingen’ en stellen dat zij een aandeel heeft in het overlijden van een cliënt, dat kan niet door de beugel, oordeelt de Raad van Discipline in Amsterdam in een recente beslissing. Ander geval: onvoldoende onderbouwd suggereren dat iemand frauduleus heeft gehandeld kan eveneens niet door de beugel.
In de eerste zaak beticht een advocaat de advocaat van de wederpartij – een woningcorporatie – ervan dat zij ‘onverdroten’ aanstuurt op de ontruiming van de woningen van zijn cliënten. Dat gaat dan begeleid met de volgende bewoordingen: ‘Gezien de cognitieve beperkingen waarmee [klaagster] is behept, staat zij op geen enkel moment stil bij de vraag hoe kwetsend de inhoud van de mail voor feitelijk mevrouw C is. (…) Het is niet terecht de dood van K in de schoenen van klaagster – alleen – te schuiven. Wél kan haar het verwijt worden gemaakt dat zij – net als in de zaak van mevrouw C – voortdurend met haar voet op het gaspedaal zat, aanjager was van de ontruiming, zodat zij weldegelijk aan het overlijden van K schuld heeft gehad, oordeelt L.’
De advocate kan ‘maar beter emplooi zoeken buiten de advocatuur’, voegt hij er op een ander moment aan toe.
Naar het oordeel van de Raad overschrijdt de advocaat hiermee de hem toekomende vrijheid bij behartiging van de belangen van zijn cliënten. Zonder noodzaak schrijven dat klaagster cognitief gehandicapt is, stellen dat zij emplooi moet zoeken buiten de advocatuur en suggereren dat zij een aandeel heeft gehad in het overlijden van een cliënt, is allemaal onnodig grievend. De raad voegt daar ten overvloede aan toe dat de advocate van de woningbouwvereniging zich in de procedures juist ‘correct en professioneel’ heeft opgesteld.
‘Gebrek aan relevantie’
In het andere geval ontgaat het de Raad van Discipline in Den Haag waarom de advocaat in een familierechtzaak de opmerking maakt dat de vrouw drie maal gescheiden is. De juistheid van de opmerking wordt door de vrouw bestreden, maar de raad ergert zich ook aan ‘het gebrek aan relevantie’ van de opmerking, aangezien het gaat om een geschil omtrent de verblijfplaats van een dochter gekoppeld aan de opmerking dat de man het zwaar heeft.
Ook de opmerking dat het beuren van kinderbijslag door de vrouw ‘frauduleus kan zijn’ gaat zonder onderbouwing te ver, stelt de raad. ‘De raad acht de opmerking dan ook tendentieus en onvoldoende gefundeerd, en aldus onnodig grievend.’ Enkele andere opmerkingen – onder meer dat de vrouw de politie bestookt met aangiften – zijn volgens de raad wel acceptabel.