Een advocaat voert een economische activiteit uit en moet daarom worden aangemerkt als belastingplichtige voor de BTW-heffing. Dat heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie op 16 juli beslist in het beroep van een Roemeens advocatenkantoor dat zich uit het BTW-register wilde schrappen.
Het advocatenkantoor in kwestie verzocht eind mei 2015 om zich met terugwerkende kracht vanaf 2002 uit het register van BTW-plichtigen te laten schrappen. Ook vroeg het kantoor terugbetaling van de afgedragen BTW over de jaren 2010-2014.
Om deze verzoeken kracht bij te zetten, wapperde het kantoor met een Roemeens arrest uit april 2018, waarin werd geoordeeld dat een belastingplichtige met een vrij beroep als dat van advocaat feitelijk ‘geen economische activiteit uitoefent’. Een advocaat levert immers feitelijk geen goederen of diensten, maar sluit overeenkomsten met cliënten voor juridische bijstand, aldus het arrest.
Een redenering die voor de Roemeense rechter reden was om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU. Dit hof heeft op donderdag 16 juli vastgesteld dat een advocaat wel degelijk een economische activiteit uitoefent en daarom een belastingplichtige is voor de BTW-heffing. Daarbij wijst het hof op eerdere jurisprudentie waaruit volgt dat het verlaagde BTW-tarief niet van toepassing is op de diensten van advocaten.
Een tweede prejudiciële vraag van de Roemeense rechter betrof het Unierecht. Volgens het Hof van Justitie verzet het Unierecht zich er tegen dat een nationale rechter ‘het beginsel van het gezag van gewijsde in een geschil inzake de btw toepast, als dit geschil geen betrekking heeft op hetzelfde belastingtijdvak als aan de orde gesteld in het geschil […]’.