Per 1 oktober trad Gie van den Broek toe als advocaat bij Deterink Advocaten en Notarissen. Eerder werkte hij vijf jaar als bedrijfsjurist voor McGregor Fashion Group. Hij deelt zijn ervaringen van de overstap en vertelt over het verschil tussen beide beroepsgroepen.
“Met de komst van Van den Broek onderstreept Deterink haar vooruitstrevende positie binnen het intellectuele eigendomsrecht. Van den Broek is een expert op het gebied van namaakbestrijding. Hij heeft met succes voor de bekende kledingmerken Gaastra en McGregor een zero-tolerance namaakbestrijdingsprogramma opgezet,” aldus het persbericht van Deterink.
Waarom wilde u weg bij uw vorige werkgever?
”Bij MFG had ik een soort huisartsen-functie en was ik voor het hele bedrijf het enige aanspreekpunt voor juridische vragen op allerlei rechtsgebieden: huurrecht, vennootschapsrecht, douanerecht en ook IE-recht. Dat laatste rechtsgebied boeide me het meest en in de bescherming van het merk ging ook het meeste werk zitten. Zo heb ik een zeer effectief namaakbestrijdingsprogramma opgezet. Ik besloot dat ik op dat gebied ook de diepte in wilde. In de praktijk werd ik als bedrijfsjurist toch vaak afgeleid door andere zaken die soms helemaal niet juridisch van aard waren.
Ik zag weinig doorgroeimogelijkheden voor mezelf. Tegelijkertijd onderhield ik wel contacten met advocaten die op verschillende rechtsgebieden zijn gespecialiseerd. Na mijn uitdiensttreding raakte ik in gesprek met Deterink, in persoon van Wim Maas, die ook ideeën had over namaakbestrijding. Dat sloot aan bij mijn ambitie om niet alleen de nep-McGregors en Gaastra’s van deze wereld aan te pakken, maar ook andere merken die hinder ondervinden van deze nephandel te helpen.
Daarnaast ben ik zeer actief als lid van de European Community Trademark Association (ECTA), een organisatie die zich bezighoudt met merkenrecht. Ik zat in het anti-counterfeit-committee, wat veel tijd kost; maar je vergaart ook veel kennis over het onderwerp. Bij MFG zag men de toegevoegde waarde daar niet van, maar bij Deterink zien ze dat juist als een pré.”
U bent nu stagiaire. Valt dat mee, of tegen?
”Het grappige is: veel advocaten doen een beetje laconiek over de beroepsopleiding, maar ik vind die opleiding best heftig. Als bedrijfsjurist ben je vooral troubleshooter, je lost de problemen die op je bord komen op, en de oplossing is niet per se juridisch. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bijvoorbeeld. Dit is toch de gereedschapskist voor procederende advocaten, had ik de laatste jaren niet aangeraakt. Dat hoeft als bedrijfsjurist ook niet, want dat doet de advocaat die je inschakelt.
Maar als advocaat moet ik die vakken nu wel doorlopen. Gelukkig kom ik als ervaren jurist in aanmerking voor de Compactcursus. Dat scheelt tijd.”
Wat onderscheidt u van andere stagiaires?
”Als bedrijfsjurist ben je gewend heel pragmatisch te denken. Een advocaat denkt, als hij naar een dossier of een klant kijkt, al gauw aan een procedure. Terwijl ik eerder denk: wat is het probleem en hoe gaan we het oplossen? Dat hoeft niet per se te betekenen dat je een dagvaarding uitbrengt, het kan ook een andere insteek zijn. Ik denk dat dat ook voor de lange termijn-relatie met de klant beter is. Het is leuk een rechtszaak te winnen, maar wat heb je er aan als de wederpartij intussen ter ziele is… Tussen gelijk hebben en gelijk krijgen zit vaak nog heel veel ruimte.”