“Ik vond twee jaar mooi,” zegt Els Unger, voormalig algemeen deken van de Nederlandse Orde van Advocaten. Ze kijkt terug op haar dekenaat in de jaren van 2005 tot 2007. Wat is er bereikt, wat niet en waar gebeurt volgens haar nu nog te weinig aan? “Ik heb wel op mijn flikker gehad. Maar daar leer je van.” Deel vijf van een serie van zeven gesprekken met kenners van de advocatuur.
Terugkijkend vindt ze het dekenaat een heel intensieve periode. “Wat ik me toen niet gerealiseerd heb, maar achteraf wel, is het eenduidige van het advocatenberoep. Je hebt je cliënten; hun belang is wat je drijft. Daar kun je je enorm voor inspannen en veel energie in steken, vlammen, meedenken.”
Het dekenaat vraagt meer nuance. “In een bestuurlijke functie ben je een heel zichtbare figuur die veel meer over zich heen krijgt, vanuit verschillende hoeken met verschillende belangen. Wat je ook zegt of doet, er zijn altijd verschillende individuen of groepen die er anders over denken. Je loopt op eieren, dat maakt het zwaar. Je hebt mensen die van nature heel harmonieus en voorzichtig zijn. Mijn voorganger, Jeroen Brouwer, was dat. Dat ben ik van nature helemaal niet. Ik ben wel oplossingsgericht, maar doe dat op een vrij directe manier.”
Er zijn volgens Unger veel stroperige dossiers: zaken die al jaren spelen en waarover zeer verschillende gedachten bestaan. Denk aan marktwerking of het procesmonopolie. Dat laatste is bij uitstek iets waarover zowel binnen als buiten de advocatuur heel verschillende ideeën bestaan. “Neem de lobby van de rechtsbijstandverzekeraars. Die hadden heel snel door dat ik over het procesmonopolie zeer liberale ideeën had. Die probeerden mij voor hun karretje te spannen. Daartegenover stonden anderen met andere belangen, die weer boos waren dat ik die liberale standpunten innam.”
Polderen
De reacties op haar dekenaat waren heel verschillend. “Nu nog spreek ik advocaten die zeggen: ik hoor helemaal niets meer van de Orde, toen jij er nog zat was dat wel anders. Maar er zijn er ook die dat rellerige juist niks vonden, en het nu veel beter vinden.”
Het dilemma is duidelijk, zegt Unger. Als je iemand bent die eerst altijd heel goed luistert en zoekt naar de grootste gemene deler, dan zul je niet zoveel problemen krijgen. Maar je wordt slecht gehoord, ook door de media. Je kunt er ook voor kiezen om zo nu en dan iets baanbrekends te zeggen. “Je moet dan niet bang zijn om af en toe hard op je flikker te krijgen. Dat heb ik zo nu en dan ook gehad, bijvoorbeeld in de affaire met Van der Hoeven. [Unger gaf haar persoonlijke mening over de strafmaat in de fraudezaak tegen oud-Aholdbestuurder Cees van der Hoeven, red.]. Daar leer je van. Sommigen vinden dat je als deken geen persoonlijke mening hoort te hebben.”
Voortrekkersrol
Er is een aantal terreinen waar de Orde duidelijker, maar ook meer vanuit een voortrekkersrol een standpunt over zou kunnen innemen, aldus Unger. Een voorbeeld is de discussie over de tarieven. Want dat blijft een issue. “Je kunt niet blijven zeggen: het is nou eenmaal duur. Mensen moeten maar onderhandelen. Dan maak je je er te gemakkelijk van af. Twee jaar geleden op een congres over marktwerking heb ik veel ideeën geventileerd over wat je daarmee zou kunnen. Dan denk ik: ga daar op door. Maak er iets van, want uiteindelijk hebben alle advocaten er wat aan.”
”Als ik dan hoor van het plan om de competentiegrens voor de kantonrechters omhoog te trekken naar 25.000 euro, dan zie ik toch nog een kritische noot van het huidige Ordebestuur. Dat vind ik dan zelf een beetje een stap terug. Anderhalf jaar geleden zeiden we nog dat we zo’n verhoging van de competentiegrens nog een goed plan vonden.”
Unger is momenteel voorzitter van de diversiteitscommissie van de Orde. Dat vindt ze een van de successen van haar tijd als deken. “Dat gaat echt over de lange termijn: de positie van vrouwen binnen de advocatuur. Dat daar veel aandacht voor is gekomen, is pure winst.”