Op 7 januari jongstleden werd Pieter Bos, belastingadvocaat bij Loyens & Loeff, vrijgesproken van de beschuldiging de belastingdienst te hebben bedrogen ten dienste van zijn cliënt J. Hoff. Voor zover na te gaan, is het niet eerder voorgekomen dat een advocaat van een van de grootste kantoren van Nederland voor de meervoudige strafkamer stond. Een reconstructie van een strafzaak.
Door Micha Kat
De cliënt van Bos, J. Hoff, werkte tot 30 juni 2000 bij een onderdeel van Fortis dat zich bezig hield met het uitlenen van effecten ten behoeve van zogeheten short sellers. Hoff leidt deze -in goede tijden – extreem lucratieve business met twee Amerikanen. Op grond van een ‘bonus-pool’ verdelen deze drie ‘principals’ 40% van het resultaat van hun business. Dit leidt tot bonussen over 1998 van 6 miljoen gulden per ‘principal’.
Mees Pierson, het betreffende Fortis-onderdeel, vindt deze bonussen excessief en wil de afspraken openbreken: volgens een nieuw voorstel wordt de bonuspool verlaagd tot 25%. De ‘principals’ accepteren dit voorstel niet, waardoor een acute impasse ontstaat over de bonussen over 1999. Uiteindelijk wordt overeengekomen dat elke principal in februari 2000 7,5 miljoen gulden krijgt.
De principals geven kort daarop aan dit bedrag niet te willen ontvangen als bonus, maar als ontslagvergoeding. Door een bedrijfsjurist van Mees Pierson worden vervolgens op 10 februari 2000 twee versies gemaakt van de ‘beeindigingsovereenkomsten’: in een ervan staat de uitkering omschreven als een bonus, in de andere als een ontslagvergoeding. Een ontslagvergoeding valt onder een zeer gunstig fiscaal regime (45% afdracht), terwijl een bonus wordt belast tegen ‘het progessieve tarief’ (kan neerkomen op bijna 100%).
De cliënt van Pieter Bos, J. Hoff, blijft vervolgens nog enige maanden bij Mees Pierson hangen om zijn dienstverband per juli 2000 te beëindigen, tegen een betaling van 8.544.205 gulden.
Hoff verzoekt bij zijn aangifte inkomstenbelasting over 2000 om toepassing van het 45%-tarief voor het gehele bedrag. In 2004 concludeert de Belastingdienst dat het bedrag ten onrechte volgens het gunstige regime is belast, en wil navorderen. Hoff schakelt Bos in als advocaat. Op 30 december 2005 legt de Belastingdienst de navordering ook daadwerkelijk op.
Hoff gaat in beroep bij de Belastingkamer; die oordeelt dat het wel degelijk om een bonusbetaling gaat. De navorderingsaanslag blijft dus in stand. Maar inmiddels is de FIOD-ECD een onderzoek begonnen tegen (onder meer) Bos wegens ontduiking van de belastingwetgeving cq. valsheid in geschrifte. Bos had namelijk uitsluitend de stukken naar de inspecteur gestuurd waarin de uitkering was omschreven als ‘ontslagvergoeding’, terwijl hij – aldus de tenlastelegging – “wist dat het geen ontslagvergoeding maar een bonusbetaling over 1999 betrof”.
De zittingen
De zaak wordt inhoudelijk behandeld op twee zittingen onder leiding van president Bauduin van de rechtbank Amsterdam. De zaaksofficier is J. van Dis-Setz. Bos wordt verdedigd door Daan Doorenbos van Stibbe. Op de zitting blijkt dat Justitie Bos heeft getapt. Bos: “Daarna hebben de verbalisanten mij eerst uitgebreid gehoord over mijn persoonlijke omstandigheden. Toen werd er gebeld met de mededeling dat ik als verdachte werd aangemerkt.”
Op de vraag hoe Bos aankeek “tegen het feit dat er twee beeindigingsovereenkomsten waren”, antwoordt hij: “Daar keek ik niet van op. De februari-overeenkomst betrof een principe-overeenkomst, de april-overeenkomst betrof de beeindiging van het arbeidscontract. U moet het zo zien, ik kom in de praktijk zelden contracten tegen die vastleggen wat beoogd wordt vast te leggen. 98% van de contracten is vervuild.” Bos verklaarde tevens de zaak van een andere principal, de heer Linsday, niet te willen aannemen omdat “deze zich te zeer goed deed aan alcoholische versnaperingen”.
Het vonnis
Bos wordt vervolgd op grond van de AWR (Algemene Wet Rijksbelastingen) voor – simpel gesteld – het misleiden cq. bedriegen van de Belastingdienst en het overtreden van de Strafwet (225; valsheid in geschrifte). De officier eist een werkstraf tegen Bos van 160 uur.
De tenlastelegging op grond van de AWR wordt afgewezen, omdat de officier ten onrechte heeft gesteld dat Hoff “verplicht was” tot het geven van informatie aan de fiscus. Uit het vonnis: “De rechtbank acht geen bewijs aanwezig voor het bestanddeel ‘die ingevolge van de Belastingwet verplicht was tot’ van het onder 1 primair tenlastegelegde, zodat verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken”.
Ook heeft Bos volgens de rechtbank geen valsheid in geschrifte gepleegd door “aan te tonen” dat het bij de uitkering ging om een ontslagvergoeding. Weliswaar erkent de rechtbank dat er sprake is van een betaling van een bonus, maar oordeelt tevens “dat niet kan worden vastgesteld dat het bedrag voor het geheel een bonusbetaling betreft”. “Uiteindelijk is er immers nooit een definitieve berekening gemaakt van de aan de principals toekomende bonus over 1999”. Uit het vonnis: “Voor de onder 1 subsidiair tenlastegelegde zinsnede ’terwijl dat bedrag in werkelijkheid een bonusbetaling betrof’, is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig. Slechts kan worden vastgesteld dat het bedrag van ruim 8,5 miljoen gulden voor een (aanzienlijk deel) een bonusbetaling betrof. De tenlastelegging is er echter ondubbelzinnig op toegesneden dat het gehele bedrag een bonus betrof en biedt geen ruimte om bewezen te verklaren dat dit voor een deel van het bedrag geldt. Dit voert ertoe dat verdachte van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde ook dient te worden vrijgesproken.”
De cliënt van Bos, Hoff, is eveneens vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat zijn belastingaangifte weliswaar niet correct was, maar dat er geen sprake was van opzet. Hoff werd bijgestaan door Marieke Bakker van Ploum Lodder Princen.
Selectie van zaken
Daan Doorenbos van Stibbe, de advocaat van Pieter Bos, zegt desgevraagd: “Ik vraag me af waarom het OM deze zaak heeft voorgebracht. Het OM heeft op het terrein van witteboorden-zaken vaak moeite met de selectie. Deze zaak betreft een fiscaal-technische kwestie en hoort thuis bij de belastingrechter, niet bij de strafrechter”. Ook hij kent geen eerder geval van een advocaat van een groot kantoor die voor de strafrechter moest verschijnen.