In een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam is bevestigd dat het ne bis in idem-beginsel – hoewel niet uitdrukkelijk als zodanig in de wet verankerd – een rol kan spelen in het civiele procesrecht.
In deze zaak bestond tussen de procespartijen een huurovereenkomst met betrekking tot een bedrijfsruimte, die volgens de stellingen van de huurder eind oktober 2020 is geëindigd. Op 22 februari 2020 heeft de huurder een verzoekschrift tot verlenging van de ontruimingstermijn ex artikel 7:230a BW ingediend, waarin zij verzocht om primair niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair de ontruimingstermijn te verlengen tot 30 oktober 2021.
Het komt geregeld voor dat de huurder in dit soort procedures zelf om een niet-ontvankelijkverklaring verzoekt. Op die manier zal de kantonrechter, als de huurder (bijvoorbeeld) de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de huurovereenkomst betwist, eerst daarover een oordeel moeten geven, terwijl de huurder tegelijkertijd zijn rechten zeker heeft gesteld door tijdig (subsidiair) verlenging van de ontruimingstermijn te verzoeken.
In de hierboven genoemde zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan, waartegen de huurder op 15 december 2020 hoger beroep heeft ingesteld.
Een tweede verzoekschrift
Enkele dagen later, op 23 december 2020, heeft de huurder een tweede, nagenoeg gelijkluidend verzoekschrift bij de rechtbank ingediend waarin hij (voorwaardelijk) verzoekt de ontruimingstermijn te verlengen tot één jaar na het eindigen van de huurovereenkomst. De verhuurder betoogde hierop dat de huurder niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in dit tweede verzoek, en wel met een beroep op schending van het ne bis in idem-beginsel door de huurder.
De kantonrechter stelde voorop dat een verzoek niet kan worden afgewezen, enkel omdat over dezelfde rechtsverhouding al eerder is geprocedeerd. Hoewel het civiele procesrecht het beginsel van ne bis in idem niet als zodanig kent, is er volgens de kantonrechter voor dit rechtsbeginsel tóch een plek in het civiele procesrecht. Dit beginsel dient dan zo begrepen te worden dat het recht om een bepaalde rechtsvordering in te stellen – in dit geval een verzoek – teniet is gegaan doordat de verzoekster al eerder op dezelfde gronden eenzelfde verzoek heeft ingesteld, waarbij – aldus de kantonrechter – van belang is dat dit eerdere verzoek ook inhoudelijk is behandeld.
Ter rechtvaardiging van de indiening van het tweede verzoek heeft de huurder aangevoerd dat de kantonrechter in de eerste procedure heeft verzuimd antwoord te geven op de vraag wanneer de huurovereenkomst zou eindigen, maar dit maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders. Daarvoor stonden de huurder namelijk minder verstrekkende procesmogelijkheden ten dienste, zoals de mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen of om de kantonrechter te verzoeken de beschikking aan te vullen (art. 32 Rv). Omdat de huurder deze mogelijkheden (nog) niet had benut, leverde het indienen van het tweede, nagenoeg gelijkluidende verzoekschrift eveneens misbruik van procesrecht op, aldus de kantonrechter.
Ne bis in idem in het civiele recht?
Het civiele procesrecht verbiedt niet dat een eerder afgewezen verzoek of vordering wordt herhaald. Ne bis in idem is in het civiele procesrecht geen beginsel. De wetgever heeft op andere wijze voorzien in de definitieve beëindiging van geschillen. In de eerste plaats door middel van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen: de partij die het met een bepaalde uitspraak niet eens is, kan proberen deze te laten vernietigen door tegen die uitspraak een rechtsmiddel aan te wenden. Biedt de wet die mogelijkheid niet of stellen partijen niet (tijdig) een rechtsmiddel in, dan is die uitspraak in beginsel onaantastbaar.
In de tweede plaats is er het middel van de regeling van het gezag van gewijsde: beslissingen die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegane uitspraak, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen (en hun rechtverkrijgenden) bindende kracht, voor zover dezelfde rechtsbetrekking in geschil is (art. 236 Rv). De rechter mag het gezag van gewijsde van een eerder gegeven uitspraak niet ambtshalve toepassen. Het is dus van belang dat de partij die zich geconfronteerd ziet met een herhaald(e) vordering of verzoek voor zover mogelijk een beroep doet op het gezag van gewijsde van de eerdere uitspraak.
Probeert een partij met een herhaald(e) vordering of verzoek een beslissing die nog geen gezag van gewijsde heeft te omzeilen, dan biedt een beroep op gezag van gewijsde uiteraard geen soelaas. In dat geval kan diens wederpartij naar voren brengen dat die partij misbruik van procesrecht maakt of dat de herhaling in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
Misbruik van procesrecht en gevolgen
Misbruik van procesrecht, op grond waarvan de rechter de hier besproken zaak afdeed, is als zodanig niet in de wet geregeld. In het algemeen wordt wel aangenomen dat dit een vorm is van misbruik van bevoegdheid, waartegen art. 3:13 BW (dat op grond van artikel 3:15 BW ook buiten het vermogensrecht geldt) beoogt te beschermen.
Van misbruik van procesrecht is sprake wanneer de eisende partij haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of had behoren te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden, zo heeft de Hoge Raad in 2007 bepaald. In 2012 heeft de Hoge Raad daaraan toegevoegd dat bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure terughoudendheid past, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door art. 6 EVRM.
Minder strikt dan het criterium van misbruik van recht, dat met name de ‘extreme’ gevallen filtert, is de maatstaf van de goede procesorde, dat de rechter ruimte biedt voor een belangenafweging en (daardoor) meer ruimte biedt voor het afwijzen van een herhaald(e) vordering of verzoek.
Wat zijn nu de gevolgen van het instellen van een herhaald(e) vordering/verzoek? Toepassing van het gezag van gewijsde van de eerder gegeven uitspraak zal leiden tot afwijzing van de vordering/het verzoek. Wordt geconstateerd dat misbruik van procesrecht is gemaakt, dan kan de rechter de partij die de herhaalde vordering/het herhaalde verzoek heeft ingesteld veroordelen tot een volledige proceskostenvergoeding, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis van art. 241 Rv.
Karima Bol en Sebastian de Bruijn, advocaten bij Houthoff in Amsterdam.
Bent u huurrechtexpert?
En wilt u meer weten over dit onderwerp, altijd bijblijven met relevant nieuws én een complete databank in uw dagelijkse praktijk? Probeer OpMaat Huurrecht nu vrijblijvend uit. Vraag een proefabonnement aan en ontvang twee weken gratis toegang.