Max stuurt een appje naar zijn vriend, huurder van een sociale huurwoning: ‘Heb jij tijdelijk een kamer voor een dame die met haar spullen op het station staat? Ik moet zelf weg.’ ‘Prima. Laat maar komen’, is het antwoord. De dame blijkt prostituee te zijn. De huurder geeft zijn logeerkamer aan haar in gebruik, voor honderd euro per week.
Het Prostitutie Controle Team
Twee dagen later blijkt er een advertentie op een prostitutie-website te staan. Een medewerker van het Prostitutie Controle Team van de gemeente maakt een afspraak met haar. Hij komt in de huurwoning en treft daar twee dames, in een kamer ingericht voor prostitutie. De huurder is ook thuis. Na dit incident zet de huurder de twee dames op straat.
De verhuurder wil de huur beëindigen en gaat naar de rechter. Dit is geen goed huurderschap (art. 7:213 BW). Bovendien is bedrijfsmatig gebruik van een huurwoning verboden (art. 7:214 BW). De huurder zegt: ‘De logeerpartij was een vriendendienst, voor mijn vriend Max. Ik wist niet wat de dames deden. Ik heb ze direct uit huis gezet toen ik het ontdekte.’
Afgewezen vordering
De kantonrechter wijst de vordering van de verhuurder af, en de rechter in hoger beroep doet hetzelfde.
De rechter zegt dat een huurder best een paar nachten zijn logeerkamer in gebruik mag geven aan twee dames, als een vriend dat vraagt. Dat wordt anders als hij geld vraagt, terwijl hij weet dat zij de kamer gaan gebruiken voor prostitutie.
De huurder ontkent dat hij dit wist. Hij laat de appjes van Max zien. De verhuurder moet dit daarom bewijzen. Dat lukt de verhuurder niet.
7:219 BW niet van toepassing
Dan beroept de verhuurder zich op artikel 7:219 BW. Daar staat dat de huurder verantwoordelijk is voor mensen die hij toelaat in zijn huis. Is dat wetsartikel hier van toepassing? En wat valt daar precies onder? De rechter zoekt dat uit en verwijst naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad.
De rechter concludeert dat het artikel hier niet van toepassing is. “Aan het gehuurde is geen schade toegebracht zodat artikel 7:219 BW niet van toepassing is”, aldus de rechter. De verhuurder kan de huur pas beëindigen als de huurder zélf iets te verwijten valt. Dat is hier niet het geval.
De rechter stelt hierover: “Als hij op verzoek van een goede vriend zijn logeerkamer een of twee nachten aanbiedt aan twee dames die beweerdelijk op doorreis zijn en ’s-avonds zonder onderdak op het station staan, heeft hij jegens zijn verhuurder geen verplichting om aan deze dames allerlei nadere vragen te stellen. Ook het controleren van de logeerkamer die een of twee nachten bij de dames in gebruik is, is geen verplichting die [huurder] als goed huurder jegens [verhuurder] in acht had moeten nemen. Dit zou mogelijk anders zijn als [huurder] wist of had gezien dat de dames regelmatig bezoek hadden kregen maar dat is gesteld noch gebleken. [Verhuurder] heeft weliswaar gesteld dat één van de dames voordat de verbalisant aanbelde bezoek heeft gehad, maar dit is betwist en door [verhuurder] niet ten bewijze aangeboden.”
Bent u huurrechtexpert?
En wilt u meer weten over dit onderwerp, altijd bijblijven met relevant nieuws én een complete databank in uw dagelijkse praktijk? Probeer OpMaat Huurrecht nu vrijblijvend uit. Vraag een proefabonnement aan en ontvang twee weken gratis toegang.