In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Ondanks ontmoedigingen van haar kantoorgenoten, was Zahra Boufadiss er stellig van overtuigd dat ze haar eerste cliënt vrij kon pleiten.
Zahra Boufadiss
Strafrechtadvocaat bij Jebbink Soeteman Advocaten
Beëdigingsdatum: 11 november 2015
De zaak
“In de week na mijn beëdiging viel ik met mijn neus in de boter. Mijn kantoorgenoot was onverwacht verhinderd in de zaak van één van haar piket-cliënten. Daarom mocht ik het van haar overnemen. Er was wel wat haast bij: de zitting bij de politierechter was al over een paar dagen.
Mijn cliënt, een man van rond de zestig jaar, werd verdacht van wapenbezit. De politie had tijdens het doorzoeken van zijn woning een vuurwapen aangetroffen. Mijn cliënt beweerde dat hij niet meer wist dat hij het wapen in huis had. Het lag ergens in een tas op zolder en naar eigen zeggen had hij het wapen al jaren niet aangeraakt.
Die verklaring zou echter een moeilijke weg naar vrijspraak worden. Zeker omdat in Amsterdam strenge regels gelden op het gebied van wapenbezit: er stond destijds zes maanden celstraf op. Bovendien had de politie een gegronde reden om zijn woning te doorzoeken (ik herinner me niet meer welke), dus daar kon ik ook geen punt van maken. Qua formeel verweer zat er dus eigenlijk niets in.
Toch besloot ik me er volledig op te storten: ik wilde in mijn eerste zaak natuurlijk wel het onderste uit de kan halen. Ik las alle jurisprudentie van kast tot kast – en daarna nog een keer. Met mijn patroon en kantoorgenoten besprak ik de zaak. Zij hadden er ook weinig vertrouwen in dat mijn cliënt vrijgesproken zou kunnen worden. Ik kwam tot de conclusie dat ik beter kon inzetten op strafvermindering.”
Persoonlijke redenen
“Kort daarna kwam mijn cliënt op kantoor om het dossier door te nemen. Ik legde hem uit dat gezien de feiten de kans op vrijspraak ontzettend klein was en dat we het moesten hebben over een mogelijke celstraf. Ik vroeg hem of er persoonlijke redenen waren waardoor hij niet de gevangenis in zou hoeven, dan konden we die aanvoeren bij de politierechter. Mijn cliënt bleek er meerdere te hebben. Uit zijn tweede huwelijk had hij jonge kinderen, waarvoor hij de zorg droeg. Hij zou hen dan moeten achterlaten. En hij had een baan, die hij bij een veroordeling zeker zou kwijtraken.
Toen hij daar zo tegenover me zat, gebeurde er plotseling iets in mijn hoofd. In plaats van een vrijwel uitgemaakte zaak op papier, zag ik nu het mens áchter die zaak. Ineens vond ik het van de zotte om zo’n man, met zo’n verhaal, achter de tralies te zetten. Oké, wapenbezit was niet legaal, maar hij had dat wapen al zo lang doelloos op zolder liggen, hij deed er niets mee. Een gevangenisstraf zou een enorme impact hebben op zijn gezin en carrière. Bovendien zag ik voor de maatschappij geen redelijk belang om mijn cliënt op te sluiten. Sterker nog: gezien de omgang met andere gevangenen heeft een paar maanden detentie meestal niet echt een recidive verlagend effect. Aan het eind van ons gesprek was ik er volledig van overtuigd dat mijn cliënt geen celstraf zou moeten krijgen. Welke rechter zou deze hardwerkende familieman nou naar de gevangenis willen sturen?
Ik schreef een gedetailleerde pleitnota, waarin ik alle verzachtende omstandigheden voor mijn cliënt uitvoerig uit de doeken deed. Mijn kantoorgenoten zagen het hoofdschuddend aan. “In Amsterdam willen ze paal en perk stellen aan de hoeveelheid wapens die in omloop zijn. Geloof er nou maar niet teveel in.” Maar ik liet me niet ontmoedigen. Op de fiets naar de rechtbank nam ik in gedachten nogmaals mijn pleidooi door, nadat ik het thuis al meermaals had geoefend. Ik was gespannen, maar vooral optimistisch. Wanneer de rechter mijn cliënt zou zien, zou hij hem echt niet vastzetten.”
Het pleidooi
“Dat deed hij dus wel. Mijn vrijspraakverweer werd met één opmerking terzijde geschoven. De politierechter vond het feit te ernstig en wees me op de duidelijke regels: op wapenbezit stond onherroepelijk zes maanden. Mijn cliënt kreeg er vier: ‘Omdat meneer een baan en een gezin heeft, haal ik er twee maanden vanaf,’ zei de rechter.
Ontzettend zuur dat mijn cliënt toch de gevangenis in moest. Tegenwoordig heb ik een behoorlijke pokerface bij een uitspraak, maar deze eerste tegenvaller kon ik niet goed verbergen. Het pleidooi zelf was me prima afgegaan en ook mijn cliënt had de juiste dingen gezegd. Ik was heilig gaan geloven in een goede afloop, dus dit was behoorlijk slikken. Vooral voor mijn cliënt vond ik het ongelooflijk sneu.
Gelukkig had ik mijn cliënt vooraf geen valse hoop gegeven, zo voorzichtig was ik wel geweest. En na een tijdje kon ik de uitspraak positiever bekijken. Mijn cliënt moest dan wel naar de gevangenis, maar mocht daarna twee maanden eerder terug naar zijn gezin. Is dat dan verlies of winst?
De evaluatie
Inmiddels weet ik dat je als strafrechtadvocaat voor jezelf moet definiëren wat een succesvol eindresultaat is. En dat je moet accepteren dat je nooit – zoals in de film – vrijspraak na vrijspraak zult boeken. Wat dat betreft kijk ik nu met meer afstand naar een zaak. Ik laat me niet meer meeslepen door het persoonlijke relaas van een cliënt en houd het bij de feiten. Maar nog steeds ben ik meestal volledig overtuigd van mijn standpunten. Dat gevoel wil ik helemaal niet kwijt, want het is mijn taak om de belangen van mijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen. Als ik wil dat de rechter mij gelijk geeft, moet ik zelf oprecht in dat gelijk geloven.”
Foto: Brenda de Vries