In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. In deze speciale aflevering vertelt cassatieadvocaat Vivien Rorsch over haar spannende pleitdebuut bij de Hoge Raad. “Kom maar op, dacht ik.”
Vivien Rorsch
Cassatieadvocaat bij LaRorsch en hoofddocent cassatieopleiding Universiteit Leiden en Martens Academie
Beëdigingsdatum: 9 december 2003
De zaak
“Halverwege mijn advocaat-stage op de sectie Intellectueel Eigendomsrecht kreeg ik een cassatiezaak voor een bekende parfumeur op mijn bureau. Met groot plezier heb ik me op de complexe zaak gestort die ik, tegen alle verwachtingen in, tóch won. Ik had nooit eerder een cassatiezaak gedaan, maar vanaf dat moment was ik verkocht. In mijn vierde jaar heb ik me daarom gespecialiseerd tot cassatieadvocaat.
In de jaren daarna had ik geregeld contact met de Hoge Raad, maar nooit in persoon: cassatiezaken werden uitsluitend schriftelijk behandeld. Sinds 1977, toen de Hoge Raad vermoedelijk een efficiëntieslag wilde maken, was pleiten op papier de default modus. Alleen voor sommige IE-zaken en voor heel principiële zaken werd een uitzondering gemaakt: hooguit een paar keer per jaar vond bij de Hoge Raad toch een fysieke zitting plaats. Mijn verbazing was dan ook groot toen ik hoorde dat ik de zaak waar ik aan werkte mondeling zou moeten bepleiten. Na acht jaar als advocaat zou ik eindelijk mijn pleitdebuut maken bij de Hoge Raad. De gedachte alleen al bezorgde me weke knieën.
De zaak ging over NEN-normen, waarnaar wordt verwezen in het Bouwbesluit. De vraag was of daar al dan niet auteursrecht op rust. De eiser was een bouwbedrijf dat pleitte voor auteursrechtvrije normen. Ons kantoor stond het Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI) bij als verweerder, derde partij was de Staat. Omdat de uitkomst zo’n groot effect had op de bouwwereld, werd de zaak door de Hoge Raad bestempeld als principiële zaak. En precies deze zaak kreeg ik in mijn eentje te verstouwen, omdat de partner waar ik altijd mee samenwerkte op sabbatical ging.
Aardig, maar angstaanjagend
Uiteraard heb ik me extreem goed voorbereid, zeker toen ik hoorde dat ik in persoon zou moeten verschijnen voor de Hoge Raad. Mijn correspondent, de advocaat die de zaak aan mij overdroeg, bleek heel vriendelijk. Samen met de cliënt hebben we eindeloos gespard, totdat ik alle feiten van binnen en buiten kende en ik er in ieder geval inhoudelijk helemaal klaar voor was.
Wat me wel zorgen baarde, was dat ik het zou moeten opnemen tegen twee doorgewinterde, Haagse cassatieadvocaten, die hun sporen bij de Hoge Raad al ruimschoots hadden verdiend. En blijkbaar was ik niet de enige die dat spannend vond, want de avond voor de zitting kreeg ik in mijn werkkamer bezoek van twee senior partners van kantoor. Beiden hadden als cassatieadvocaat ruim twintig jaar meer ervaring dan ik, maar in al die jaren nog nooit mondeling hoeven pleiten. Ze kwamen dan ook speciaal langs om me veel succes te wensen. Aardig, maar vooral ook angstaanjagend. Die nacht deed ik geen oog dicht.
Toch stond ik de volgende ochtend vooral strijdlustig op: ik ging het nu ook gewoon dóen. En ik vond het ook best cool, als jonge vrouw tegen twee oudere, ervaren mannen, in zo’n bijzondere zaak. Ik mocht me dan als achtstejaars weer net een stagiaire voelen, dat wás ik niet. Kom maar op, dacht ik.”
Het pleidooi
“De zitting vond plaats op 14 oktober. Dat ben ik nooit vergeten, want dat is Wereld Normalisatiedag – je verzint het niet. De zittingzaal zat bomvol. Er waren verschillende kantoorgenoten, een batterij student-stagiaires die me hadden geholpen bij de voorbereidingen en een groep studenten die deze speciale zitting uit interesse kwamen bijwonen. Vanwege het maatschappelijk belang van de zaak waren er ook veel mensen uit de bouwwereld en een aantal media op afgekomen. De hele setting maakte behoorlijk indruk op me.
Mijn pleidooi hield ik expres kort. Daarna zette ik me schrap voor allerlei scherpe, juridisch complexe vragen die ongetwijfeld zouden komen. Tot mijn grote verbazing bleven die echter uit. Er bleken aan de andere kant van de tafel heel normale mensen te zitten, die vooral praktische vragen stelden. De sfeer was goed en respectvol, veel vriendelijker dan ik gewend was van de verhitte kort gedingen die ik voorheen deed. Uiteindelijk bleek het ook hier om de feiten te draaien. En dankzij mijn goede voorbereiding met mijn correspondent en cliënt, had ik die allemaal gewoon paraat. Euforisch liep ik na afloop de zaal uit.”
De evaluatie
“Of die euforie terecht was, moest ik nog maandenlang afwachten. Het duurde destijds nog bijna een jaar tot de uitspraak van de Hoge Raad kwam – inmiddels gaat dat wel sneller gelukkig. Ik was de zaak dan ook alweer bijna vergeten, toen ik te horen kreeg dat we hadden gewonnen: het arrest bleef in stand. En dat niet alleen: onze cliënt kreeg ook een fikse procesvergoeding toegekend. Daar hadden we eindeloos over gedebatteerd omdat we onszelf niet wilden overvragen, maar ik had uiteindelijk besloten er toch voor te gaan. Dat de vergoeding nu volledig werd toegekend, maakte het feest helemaal compleet.
Ik heb van deze zaak veel geleerd. Niet alleen hoe belangrijk goed contact met je correspondent en cliënt is, maar ook hoe dingen die je in je hoofd heel groot hebt gemaakt, in de praktijk vaak helemaal niet zo spannend zijn. Gek genoeg heb ik na deze zitting nog relatief vaak mondeling moeten pleiten bij de Hoge Raad. Pleiten zal nooit mijn hobby worden – daarom ben ik ook cassatieadvocaat geworden – maar zo spannend als deze eerste keer, vind ik het gelukkig niet meer.”
Zie ook:
– Lútsen de Vries over zijn eerste pleidooi: ‘Met één vraag legde de rechter de vinger op de zere plek’
– Huib Lebbing over zijn eerste pleidooi: ‘Gedragsregels? Nooit van gehoord!’
– Andrada Tiru over haar eerste pleidooi: ‘Met deze advocaat was niet te communiceren’