In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. In deze editie Tjerk Binnema over de zaak die hem klamme handjes bezorgde.
Door Ronne Theunis
Tjerk Binnema
Ondernemingsrecht- en vastgoedadvocaat in Leeuwarden
Beëdigingsdatum: 15 juli 2011
De zaak
“Tijdens mijn eerste zitting was ik officieel nog niet eens beëdigd, maar trad ik bij de bestuursrechter op als gemachtigde in een planschadeprocedure. Ik was afgestudeerd in civiel recht, dus eigenlijk was alles in deze zaak nieuw voor mij.
Door een wijziging in een bestemmingsplan was ineens nieuwbouw mogelijk naast de woning van mijn cliënt. Daardoor zou de drukte toenemen en zou de woning van mijn cliënt veel minder waard worden. Daar was hij woest over, dat had hij me in meerdere gesprekken onomwonden duidelijk gemaakt. De man was een goede cliënt van mijn patroon en bovendien een opvallende verschijning hier in de buurt.
Ik begreep zijn boosheid over de bestemmingswijziging volkomen, maar vond zijn nadeel zo evident, dat ik daar in mijn pleidooi eigenlijk niet al teveel aandacht aan wilde besteden. Ik wilde vooral op basis van jurisprudentie aantonen dat de rechter een vergelijking zou moeten maken tussen het oude en het nieuwe plan, om vervolgens te kunnen constateren dat de wijziging nadelig was. Daarom had ik me uitermate goed voorbereid op de juridische onderbouwing en een uitgebreide pleitnota opgesteld.”
Het pleidooi
“Mijn cliënt zat al in de hal, voor de gelegenheid in een pak à la Sonny Crocket. Hij vond de hele zaak maar ‘juridisch geneuzel’, het ging hem vooral om zijn persoonlijke schade en dat moest ik de rechter gaan vertellen. Ik drukte hem op het hart dat het in de rechtbank echt belangrijker was om de juridische kant te benadrukken en dat het zeker goed zou komen. Dat hoopte ik althans…
Het was een meervoudige kamer, blijkbaar namen ze de zaak hoog op. Ik begon mijn pleidooi en werd na één minuut abrupt onderbroken. Ik zag de meekijkende rechter bladeren door mijn pleitnota, terwijl de voorzitter zei: ‘Het is niet de bedoeling dat u ons gaat vertellen hóe we deze kwestie moeten beoordelen. Vertelt u ons liever concreet welk nadeel uw cliënt hiervan ondervindt.’
Het zweet brak me uit en mijn hart bonsde in mijn keel, want dát had ik niet voorbereid. Ik had me zo blindgestaard op de jurisprudentie, dat ik me amper echt had verdiept in de feiten. Door de spanning en adrenaline blokkeerde ik heel even, maar gelukkig herinnerde ik mij toen de vele boze woorden van mijn cliënt. ‘Straks bouwen ze een hele woonwijk naast mijn huis!’ Lichtelijk overdreven natuurlijk, maar het gaf wel aan waar de angel zat. Zo kon ik de kamer toch ter plekke antwoord geven. Daarna vroeg ik of ik de rest mijn van pleidooi nog moest voordragen, maar de voorzitter zei schamper ‘Mochten we het nodig hebben, lezen we het na de zitting wel door.’ Daarmee was de kous af.
Het vonnis laat ik even in het midden, met het oog op de privacy van mijn cliënt. Hij is overigens nog steeds cliënt bij ons, dus hij was in ieder geval wel blij met me. Na afloop van de zitting zei hij ook dat ik ‘echt heel goed’ zijn verhaal had verteld, zónder al dat geneuzel. Ik denk dat hij mijn pleitnota niet gelezen had, anders had hij wel geweten dat dit totaal niet mijn bedoeling was geweest.”
De evaluatie
“Deze zitting was een goede les. Ius curia novit (de rechter kent de wet) en Da mihi facta, dabo tibi ius (geef mij de feiten, dan geef ik u het recht) zijn adagia die ik sindsdien zeer ter harte heb genomen. Uiteraard besteed ik in mijn pleidooien aandacht aan de juridische onderbouwing, maar het is echt niet nodig om twintig uitspraken van de Hoge Raad aan te halen en nog eens te verwijzen naar allerlei annotaties. Zeker in civiele procedures is het belangrijk om actief en actueel te pleiten. Het voorlezen van een pleitnota ís al saai, als je dan ook nog gaat vertellen wat de Hoge Raad in 1815 heeft geoordeeld, kan ik me voorstellen dat de raadsheer of rechter afhaakt.
Daarom hou ik het simpel en beperk ik me tot de juridische kern. En ik zorg dat ik de feiten in een zaak van a tot z ken, zodat ik elke vraag kan beantwoorden. Dat is immers ook wat een cliënt verwacht van zijn advocaat. Ik ben van nature echt geen grote ster in improviseren, maar omdat ik altijd heel goed voorbereid ben, kan ik de vragen meestal toch pareren.
Twee jaar na mijn eerste optreden, won ik de Landelijke Pleitwedstrijd van de Jonge Balie. Gelukkig is het met mijn pleitvaardigheden dus toch goedgekomen.”