In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Voor de één was dat vorige maand, voor de ander decennia geleden, maar de meeste advocaten kunnen zich hun pleitdebuut nog levendig herinneren. Dat Tjeerd Overdijk tijdens zijn eerste zitting sympathie had voor het standpunt van de wederpartij, kwam zijn pleitvaardigheden niet ten goede.
Tjeerd Overdijk
Oprichter en partner Vondst Advocaten in Amsterdam
Beëdigingsdatum: 2 mei 1984
DE ZAAK
“Mijn eerste, eigen zaak kreeg ik van de kantooroudste van het Utrechtse kantoor waar ik mijn algemene advocaat-stage deed. Niet lang na mijn beëdiging riep hij me binnen in zijn grote werkkamer op de bel-etage van het statige pand, waar hij met een cliënt sigaren zat te roken. De cliënt was makelaar van beroep en daarnaast voorzitter van een stichting die onder meer een verzorgingshuis beheerde. De voorzitter was een oudere man van weinig woorden, zoveel werd me meteen duidelijk toen ik aan hem werd voorgesteld.
De stichting lag in de clinch met de buren van het verzorgingstehuis. Het pand werd verbouwd en om bij de achterkant te kunnen komen, moesten de bouwmachines over een pad tussen het verzorgingshuis en het huis ernaast kunnen rijden. De stichting had een erfdienstbaarheid op dat pad. Daarvan konden ze nu geen gebruik maken, omdat langs het pad een grote coniferenhaag groeide, eigendom van de buren. De stichting had hen verzocht de haag weg te halen, maar dat hadden ze – ook na een officiële sommatie – geweigerd. De haag groeide daar al jaren en had nooit problemen opgeleverd. Bovendien was de haag zo groot en mooi, dat het volgens de buren natuurvernietiging zou zijn als deze zou moeten wijken voor graafmachines.
De weigering van de buren was een doorn in het oog van de voorzitter. Als het pad niet kon worden gebruikt, zou dat leiden tot vertraging van de verbouwing en hogere kosten. Om de haag alsnog zo snel mogelijk uit de weg te kunnen laten ruimen, was de volgende stap een gang naar de rechter. En zo kwam het geschil op mijn bord.
Geen breinbreker
Dat ik weinig tot geen ervaring had met erfdienstbaarheden, hoefde geen probleem te zijn: juridisch gezien was de zaak namelijk geen breinbreker. De stichting had immers recht van overpad. De haag op de erfgrens was in de loop der jaren behoorlijk uit de kluiten gewassen. Nu het erop aankwam, waren de buren simpelweg verplicht vrij gebruik van het pad te faciliteren.
“Mijn grondige voorbereiding resulteerde in een juridisch-degelijke pleitnota van vijf kantjes. Daar was straks op zitting vast geen speld tussen te krijgen”
Voor mij persoonlijk lag het iets lastiger. Ik had namelijk best sympathie voor het verzet van de buren. De haag was echt mooi en sierde bovendien al jarenlang de zijkant van hun huis. Ik snapte wel dat ze ‘m niet wilden verwijderen voor een tijdelijke verbouwing. Mijn gevoel knaagde aan mijn begrip voor de eis van de stichting, maar dat liet ik uiteraard niet merken aan de voorzitter. Die had immers maar één doel: ongehinderde doorgang van de verbouwing. Er zat niets anders op dan me onder te dompelen in de rechtspraak over erfdienstbaarheden. Mijn grondige voorbereiding resulteerde in een juridisch-degelijke pleitnota van vijf kantjes. Daar was straks op zitting vast geen speld tussen te krijgen.”
HET PLEIDOOI
“De advocaat van de wederpartij was een advocaat die minstens tien jaar meer ervaring had dan ik. Daarbij was hij een begenadigd pleiter. Het recht van overpad ontkende hij uiteraard niet, maar hij stak zijn betoog in op het belang van natuurbescherming en de logistieke alternatieven om de achterkant van het verzorgingshuis te bereiken. Een hartstochtelijke verhandeling waarvan ik best onder de indruk was: daarbij stak mijn feitelijke pleidooi schril af. Door mijn onervarenheid ontbrak het me aan creativiteit om bij repliek zijn argumenten adequaat te weerleggen. Diep in mijn hart was ik het immers op de meeste punten met hem eens.
Ik kwam niet goed meer uit mijn woorden. Mijn repliek was voornamelijk een herhaling van mijn verhaal in eerste termijn, wat mijn overtuigingskracht niet ten goede kwam. Juridisch gezien mochten we dan een ijzersterke zaak hebben, door mijn gestuntel was ik er ineens niet meer zo zeker van dat de rechter ons gelijk zou geven.
Creamer
Toen we na afloop van de zitting de zaal uitliepen, was de voorzitter niet erg spraakzaam. Hij was vast niet blij met mijn optreden, maar ik kon zijn stemming niet goed peilen. We dronken nog een kop koffie in de kantine van de rechtbank. Aan het tafeltje zat hij te stoethaspelen met de verpakking van de creamer die hij in zijn koffie wilde strooien. “Zal ik u even helpen?” bood ik spontaan aan. In één beweging scheurde ik het zakje open en gaf het terug aan de voorzitter. “Bedankt”, zei hij. En toen: “Als u tijdens de zitting net zo overtuigend had gepleit als u nu dit zakje openmaakt, had ik een stuk meer vertrouwen gehad in de afloop van deze zaak.”
Die opmerking zette me met beide benen op de grond. Het was dus ook voor de voorzitter zonneklaar dat ik op pleitgebied nog een heleboel te leren had. Enigszins uit het veld geslagen probeerde ik de voorzitter gerust te stellen: gelet op de feiten was er echt maar één – positieve – uitkomst mogelijk. Dat je natuurlijk nooit weet hoe gevoelig de rechter is voor zo’n gloedvol verweer van de wederpartij, zei ik er maar niet bij.
Toen we twee weken later het vonnis ontvingen, bleek de rechter toch in het voordeel van de stichting te hebben beslist: de coniferenhaag moest worden verwijderd. Mijn opluchting was groot en ook de voorzitter was tevreden. Al wisten we allebei dat deze overwinning niet aan mijn pleitvaardigheden viel toe te schrijven.”
DE EVALUATIE
“Inmiddels sta ik in de rechtbank uiteraard een stuk steviger in mijn schoenen. Ik laat me niet meer overrompelen door een sympathiek verhaal van de wederpartij, want door me goed voor te bereiden, zorg ik ervoor dat ik ieder denkbaar tegenargument zo goed mogelijk kan weerleggen. Ik geloof niet dat ik mijn kantooroudste van toen ooit heb verteld over het creamerzakje-incident. Het heeft wel even geduurd voordat ik de lol van deze analogie inzag, maar het is een mooi leermoment gebleken.”