In de rubriek Mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de allereerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Arbeidsrechtadvocaat Thomas Timmermans vertelt hoe zijn eerste zitting een nogal onverwacht staartje kreeg.
Door Ronne Theunis
Thomas Timmermans
Advocaat arbeidsrecht bij Norton Rose Fulbright
Beëdigingsdatum: 27 februari 2007
“De eerste twee jaar als stagiaire zat ik op M&A, dus van pleiten was geen sprake. Pas toen ik in 2009 wisselde naar arbeidsrecht, kreeg ik mijn eerste, eigen zaak. Mijn cliënt was een groot IT-bedrijf dat afscheid wilde nemen van een werknemer die niet goed functioneerde. Ze zaten in Maastricht, de stad waar ik geboren ben. Dat was dan ook precies de reden dat de partner mij op deze zaak zette: volgens hem kon het bij de Maastrichtse rechtbank geen kwaad als je als Amsterdamse advocaat liet doorschemeren dat je wieg in Limburg had gestaan. Dat wilde ik wel eens zien.
De werknemer waar het om ging had inmiddels een verbetertraject doorlopen, maar functioneerde volgens mijn cliënt nog steeds niet op het gewenste niveau. Bovendien was de relatie inmiddels dermate beschadigd, dat ze de werknemer wilden ontslaan. Destijds ging je nog met gestrekt been in op elk denkbare ontslaggrond, de mate van verwijtbaarheid kwam dan terug in de ontslagvergoeding via de kantonrechtersformule. We hadden het proces op afstand voorbereid, ik zou mijn cliënt voor het eerst ontmoeten bij de rechtbank.
Omdat de mondelinge behandeling al om negen uur ‘s ochtends plaats zou vinden, bleef ik de avond ervoor slapen bij mijn ouders, die nog steeds in Maastricht wonen. In de trein naar het zuiden werkte ik aan mijn pleitnotities, waar ik op het laatste moment nog wat belangrijke wijzigingen in aanbracht. ‘s Avonds heb ik op de printer van mijn ouders – op speciaal meegebracht kantoorpapier – de definitieve versie geprint.
Het was een bijzonder gevoel om vanuit mijn ouderlijk huis naar de rechtbank lopen. Vroeger droomde ik er wel eens van om, na mijn rechtenstudie in Utrecht, een eigen praktijk te beginnen in Maastricht. En nu liep ik hier, op weg naar mijn eerste, echte zitting. Hier had ik het voor gedaan!”
Het pleidooi
“Ik was best nerveus, maar ik had al twee jaar op corporate gezeten: een groentje voelde ik me toch ook niet meer. Daarom liep mijn zelfvertrouwen een kleine deuk op, toen ik mijn cliënt voor het eerst de hand schudde, hij me van top tot teen bekeek en vroeg: ‘Ben jij wel afgestudeerd?’ Toen ik antwoordde: ‘Nog niet, dit doe ik er als hobby een beetje bij’, was het ijs gelukkig wel gebroken.
Eenmaal in de rechtbank wees de rechter mij erop dat advocaten van boven de rivieren best een later tijdstip voor zittingen in Maastricht mogen aanvragen. Dat was meteen de perfecte gelegenheid om mijn zuidelijke roots erin te gooien: toen ik vertelde dat ik die nacht bij mijn ouders had geslapen, zag ik de rechter inderdaad een beetje opveren.”
Mijn pleidooi ging goed. Dat wil zeggen: ik kon mijn verhaal doen. Het ging er wel anders aan toe dan nu: tien jaar geleden was het in een ontslagzaak nog gebruikelijk om zoveel mogelijk modder over en weer te gooien om aan te tonen wie de meeste schuld had. Toch stuurde de rechter ons uiteindelijk de gang op. Mijn cliënt en ik gingen er scherp in: een ontslagvergoeding met een correctiefactor onder de 1 en geen aanpassing van de opzegtermijn. Tot mijn grote vreugde ging de werknemer toch akkoord met de schikking. Ook tot zijn éigen grote vreugde: toen we de rechtszaal weer in liepen, zei hij opgewekt tegen de rechter: ‘We zijn eruit!’
De schikking werd opgenomen in het vonnis en de zitting werd beëindigd. Eind goed, al goed. Totdat de werknemer zich op het laatst plotseling nog tot de rechter wendde: ‘Meneer de rechter, ik ben eigenlijk wel benieuwd: wat zou ú hebben gedaan, als u uitspraak had moeten doen?’ Het antwoord was even kort als verrassend: ‘Dan had ik u wel wat meer meegegeven.’ De werknemer, die tot dat moment nog tevreden had geleken met de afloop, droop samen met zijn advocaat beteuterd af.”
Evaluatie
“Deze wending had ik niet zien aankomen. Ik vond het nogal vreemd dat de rechter überhaupt antwoord had gegeven op de vraag van de werknemer, en ook sneu dat hij nu zó werd weggestuurd. Maar voor mijn cliënt, en voor mezelf, was ik natuurlijk blij. Omdat het was gelukt om te schikken, maar vooral omdat de rechter zojuist had bevestigd dat ik voor mijn cliënt dus écht een goede deal had gesloten.
Of dat kwam doordat ik als geboren Limburger inderdaad een streepje voor had, durf ik niet te zeggen. Maar ik was tevreden met het eindresultaat – zeker toen mijn cliënt zo vriendelijk was om nog te laten weten dat het hem nu wel duidelijk was dat ik niet fris uit de schoolbanken kwam. Opgelucht stapte ik weer in de trein naar het noorden.”