In de nieuwe rubriek Herinneringen aan mijn eerste pleidooi vertellen advocaten over de eerste keer dat ze in de rechtbank het woord mochten voeren. Voor de één was dat vorige maand en voor de ander al decennia geleden, maar de meeste advocaten kunnen zich hun eerste pleidooi nog levendig herinneren. Strafrechtadvocaat Suzanne van Bunnik over haar pleitdebuut in 2008.
Door Ronne Theunis
Strafrechtadvocaat bij Coumans & van Gaalen
Beëdigingsdatum: 8 februari 2008
De zaak
“Bij het kantoor waar ik destijds werkte, kreeg ik volgens traditie de dag na mijn beëdiging mijn eerste eigen zaak. Volgens diezelfde traditie was dat een dossier waar ik het woord ter verdediging niet mocht voeren, omdat mijn cliënt van de aardbodem was verdwenen. Die zaak was dan ook vooral bedoeld om de sfeer te proeven in de rechtbank. Daarna voerde mijn patroon langzaam de druk op, en een paar weken later was het tijd voor het echte werk: een zitting met juridisch verweer.
In deze zaak werd mijn cliënt verdacht van pinpasfraude. Hij was aangehouden op basis van beveiligingsbeelden, die moesten aantonen dat hij met de betreffende pas geld had opgenomen. Tegenwoordig zijn de meeste camera’s heel gedetailleerd, maar tien jaar geleden was de opnamekwaliteit veel lager: er was alleen heel wazig beeld van een onherkenbare jongeman, in een winterjas met grote bontkraag en een opvallend embleem op de mouw. Op basis van die beelden was mijn cliënt door een agent geïdentificeerd als dader.
Zelf ontkende mijn cliënt en omdat met deze wazige beelden niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat hij schuldig was, zou ik gaan pleiten voor vrijspraak.”
Het pleidooi
“Ik was bloednerveus voor de zitting, maar ik had natuurlijk niet aan mijn cliënt verteld dat het mijn debuut zou worden. Op advies van mijn kantoorgenoten had ik geen pleitnota geschreven, alleen voor mezelf wat aantekeningen gemaakt. Toen geloofde ik al in de kracht van een overtuigend optreden: ik vind het belangrijker om mijn verhaal goed over te brengen aan de rechter, dan om elk woord letterlijk uit te schrijven. Wel had ik een aantal belangrijke wetsartikelen genoteerd om te citeren en had ik mijn pleidooi opgehangen aan een bepaald beslismodel, zoals ik dat op de universiteit had geleerd.
Ondanks de zenuwen had ik wel vertrouwen in de zaak, er was immers geen overtuigend bewijs dat mijn cliënt op de beelden stond.
Maar toen nam mijn cliënt plaats in het gedaagdenbankje. Doodkalm hing hij zijn jas over zijn stoel: een winterjas met grote bontkraag en een opvallend embleem op de mouw. Precies zo een als op de beveiligingsbeelden.”
Inkoppertje
“Ik kreeg het Spaans benauwd, want dit was natuurlijk een inkoppertje voor de officier van justitie. De zitting begon en ik kon alleen maar denken: als de officier die jas maar niet ziet. Ik had zo snel geen idee wat ik moest zeggen als hij erover zou beginnen. Maar gek genoeg deed hij dat niet. Niemand heeft de jas opgemerkt, terwijl de rechter mijn cliënt zelfs nog ter plekke liet opstaan om te zien of zijn lichaamsbouw in een bepaald profiel paste.
De houding van de rechter was, gezien haar suggestieve vragen, op het randje van vooringenomenheid. En het was wel duidelijk dat ze mij als nieuwkomer wilde testen, door te vragen om mijn pleitnota, terwijl ze allang had gezien dat ik die niet had. Ik had het gevoel dat ik als advocaat-stagiair ook in het gedaagdenbankje zat.
Ik heb, vooral door die jas, een uur lang met het zweet op mijn rug gezeten. Toch ging het pleidooi me, volgens mij, goed af. Of eigenlijk weet ik dat wel zeker, want mijn cliënt werd vrijgesproken wegens gebrek aan overtuigend bewijs.”
Evaluatie
“Zo’n fout als met die jas maak je natuurlijk maar één keer. Ik reken het mezelf aan: ik had hem duidelijker moeten instrueren over zijn verschijning in de rechtbank, dat is mijn taak als raadsvrouw. Er gebeurt tijdens een zitting nog steeds wel eens iets waarvan ik achteraf denk: daar had ik mijn cliënt beter op moeten preppen. Daar kan ik nog dagen van balen, zeker als het gevolgen heeft voor de zaak. Ik ben dan ook altijd beducht op onverwachte incidenten ter zitting: je kunt immers niets terugnemen van wat jij of je cliënt daar zegt of doet.
Vallen en opstaan hoort ook bij mijn vak, vind ik. Ik ben nu bijna tien jaar advocaat en hoewel ik nu veel meer basiskennis heb, leer ik nog steeds bij. Maar ik ben natuurlijk wel veel geroutineerder dan toen ik begon. Als ik nu zo’n vooringenomen rechter zou treffen, zou ik veel meer op mijn strepen gaan staan. En als de rechter me tijdens mijn pleidooi onderbreekt, raak ik niet meer van mijn stuk, maar vraag ik of ik eerst mijn verhaal kan afmaken, om later op de vraag terug te komen.”
Geneuzel
“Ik pleit bij kleinere zaken nog steeds het liefst uit de losse pols, maar ik verzand niet meer in juridische citaten. Die kennen de rechters en officieren namelijk allemaal uit hun hoofd en dat geneuzel leidt alleen maar af. Bovendien past zo’n manier van pleiten niet bij mijn stem, dan valt de halve rechtbank in slaap. Kort en bondig, dat is mijn stijl.
Of ik nog wel eens terugdenk aan die cliënt? Jazeker, want ik heb hem nog steeds in mijn praktijk. Mijn eerste zaak was meteen een blijvertje.”
Heeft u levendige herinneringen aan uw eerste pleidooi en wilt u zich door Ronne laten interviewen voor deze rubriek? Mail de redactie!